201309835/1/R6.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ewijk, gemeente Beuningen, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Beuningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad het bestemmings- en exploitatieplan "Keizershoeve II" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend. Voorts hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [partij] en anderen (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [partij]), daartoe in de gelegenheid gesteld, nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2014, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door D.W.T. van der Coelen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, vergezeld door [werknemer], werkzaam bij [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan heeft betrekking op het nieuwe woongebied Keizershoeve II, gelegen aan de oostzijde van Ewijk in de gemeente Beuningen. Initiatiefnemer van deze ontwikkeling is [partij]. Met het oog op deze ontwikkeling heeft [partij] in 2003 gronden gekocht van [appellant] en anderen. Een deel van de in het plangebied gelegen gronden hebben [appellant] en anderen in eigendom behouden.
3. [appellant] en anderen hebben ter zitting hun beroepsgrond over de terinzagelegging van de grondexploitatieovereenkomst ingetrokken.
4. [appellant] en anderen betogen dat een privaatrechtelijke belemmering aan de realisatie van het plan in de weg staat. Daartoe voeren zij aan dat de raad voorafgaand aan de vaststelling van het plan bij hen had moeten nagaan of de door [partij] aan de raad verstrekte gegevens over de tussen hen en [partij] gesloten overeenkomst juist waren. Nu deze door [partij] verstrekte gegevens volgens [appellant] en anderen onjuist zijn, is in het plan het bestemmingsvlak met de bestemming "Woongebied - Den Alst" onjuist gesitueerd, waardoor aan een deel van de hen in eigendom toebehorende gronden ten onrechte niet deze bestemming, maar de bestemming "Groen" is toegekend. Aangezien zij het op deze gronden voorziene fietspad niet zullen aanleggen, is het plan in zoverre niet uitvoerbaar, aldus [appellant] en anderen.
4.1. De raad stelt dat hij is uitgegaan van de gegevens die [partij] heeft aangereikt over de overeenkomst met [appellant] en anderen en dat van de zijde van [appellant] en anderen desgevraagd niet op deze gegevens is gereageerd. Mocht echter uit de kadastrale inmeting van de percelen blijken dat het fietspad is voorzien op een deel van de gronden van [appellant] en anderen, dan zal de gemeente de desbetreffende gronden verwerven, zo nodig door middel van onteigening, aldus de raad.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201008304/1/R3), staat in het kader van een bestemmingsplanprocedure ter beoordeling of een plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht. Daarbij is in beginsel de eigendomsverhouding niet doorslaggevend. Dit is slechts anders indien evident is dat de eigendomsverhouding aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode in de weg staat. Onder verwijzing naar de uitspraak van 17 oktober 2012 in zaak nr. 201200094/1/A1 overweegt de Afdeling voorts dat een dergelijke privaatrechtelijke belemmering eerst evident is in evenbedoelde zin, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat een ontwikkeling is voorzien op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.
4.3. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij de voorbereiding van het plan niet in redelijkheid heeft mogen afgaan op de door [partij] aangereikte gegevens over de situering van de percelen van [appellant] en anderen. Niet valt immers in te zien dat de raad voorafgaand aan de vaststelling van het plan had dienen te verifiëren of hetgeen door [partij] als overeenkomst is gepresenteerd ook de tussen partijen gesloten overeenkomst is. Een evidente privaatrechtelijke belemmering, waarvan op voorhand in redelijkheid moet worden aangenomen dat die in de weg staat aan de verwezenlijking van het bestreden plandeel binnen de planperiode, doet zich dan ook niet voor. Daarenboven wordt overwogen dat de raad heeft verklaard dat, mocht uit de kadastrale inmeting van de percelen volgen dat het fietspad is voorzien op de gronden van [appellant] en anderen, de desbetreffende gronden zo nodig zullen worden onteigend, zodat, nu [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat naar zij stellen de onteigening niet financieel uitvoerbaar is, ook in zoverre de gestelde privaatrechtelijke belemmering niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
375-745.