ECLI:NL:RVS:2014:911

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201211375/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en de rol van bestuursorganen in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de openbaarheid van documenten in het kader van een Mulderbeschikking. De appellant, wonend te Amsterdam, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, die op 16 november 2011 een aantal documenten openbaar heeft gemaakt. De appellant verzocht om aanvullende informatie, waaronder het onderhoudsboekje van het voertuig en het ijkrapport van het meetapparaat. De korpsbeheerder heeft het onderhoudsboekje verstrekt, maar stelde dat het ijkrapport niet bij hem berustte en niet kon worden verstrekt. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 oktober 2013, waarbij de korpschef van politie vertegenwoordigd was door mr. Y. Kuijt. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Raad aanvullende vragen gesteld aan de korpschef, die hierop heeft gereageerd. De Raad overweegt dat de Wob (Wet openbaarheid van bestuur) geen verplichting bevat voor bestuursorganen om documenten van elders te vergaren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpsbeheerder niet beschikte over het verzochte ijkrapport en dat het particuliere bedrijf dat de boordsnelheidsmeters onderhoudt, geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb (Algemene wet bestuursrecht).

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de korpsbeheerder niet gehouden was om het verzoek om openbaarmaking van het ijkrapport door te zenden. De Raad concludeert dat de korpsbeheerder geen dwangsom heeft verbeurd, omdat het besluit op de juiste wijze is verzonden. Het hoger beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201211375/1/A3.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2012 in zaak nr. 12/2217 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (thans: de korpschef van politie).
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2011 heeft de korpsbeheerder een aantal documenten, behorende bij een zogeheten Mulderbeschikking met het nummer […] (hierna: de mulderbeschikking) openbaar gemaakt.
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog informatie over het onderhoud van het voertuig verstrekt.
Bij uitspraak van 18 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2013, waar [appellant], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. Y. Kuijt, werkzaam bij de nationale politie, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de korpschef aanvullende vragen gesteld. Bij onderscheiden brieven van 16 en 20 december 2013 heeft de korpschef een reactie gegeven op deze vragen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge artikel 4 wordt de verzoeker, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen.
2. Bij brief van 21 oktober 2011 heeft [appellant] verzocht om toezending van een tiental documenten aangaande de mulderbeschikking. Bij besluit van 16 november 2011 heeft de korpsbeheerder met toepassing van de Wob een aantal documenten openbaar gemaakt. In het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft [appellant] aangevoerd dat het onderhoudsboekje van het betreffende voertuig waarmee de snelheidsovertreding is geconstateerd en het ijkrapport van het meetapparaat, gebruikt bij het opstellen van de gehanteerde kalibratietabel, niet zijn verstrekt. Bij het besluit van 26 maart 2012 heeft de korpsbeheerder het onderhoudsboekje alsnog verstrekt en zich op het standpunt gesteld dat het verzochte ijkrapport niet bij hem berust en niet kan worden verstrekt en de verplichting van het doorsturen van het verzoek zich niet voordoet.
3. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012 in zaak nr. 201106291/1/A3, overwogen dat de Wob geen verplichting bevat om documenten, waarvan de openbaarmaking is gevraagd, van elders te vergaren. De korpsbeheerder heeft genoegzaam toegelicht dat hij niet beschikt over het door [appellant] verzochte ijkrapport. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het particuliere bedrijf dat voor de korpsbeheerder de boordsnelheidsmeters van zijn voertuigen onderhoudt en onderzoekt, geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Voorts kan het bedrijf niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Het bedrijf oefent geen publieke taak uit, nu dat pas het geval is indien een op de wet steunende bevoegdheid om de rechtspositie van de burger te bepalen wordt uitgeoefend. De korpsbeheerder was derhalve niet gehouden het verzoek met betrekking tot openbaarmaking van het ijkrapport op grond van artikel 4 van de Wob aan dat bedrijf door te zenden, aldus de rechtbank.
3.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het particuliere bedrijf niet als een b-orgaan kan worden aangemerkt nu het bedrijf, gelet op de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van procureurs-generaal van 15 februari 2010 (Stcr. 2010, nr. 2940; hierna: de Aanwijzing), een publiekrechtelijke taak uitoefent. Hij betoogt verder dat voor zover het particuliere bedrijf geen b-orgaan is, het bedrijf publiekrechtelijke taken heeft uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van, althans in opdracht van de korpsbeheerder. Gelet hierop had de korpsbeheerder de verzochte informatie openbaar moeten maken, aldus [appellant].
3.2. Niet in geschil is dat het particuliere bedrijf niet een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is. Ter beoordeling staat of het particuliere bedrijf een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is. Voor het antwoord op de vraag of dit bedrijf met enig openbaar gezag is bekleed, als bedoeld in die bepaling, is bepalend of aan hem een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het bepalen van een rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit de Aanwijzing noch uit enig wettelijk voorschrift dat aan het particuliere bedrijf een dergelijke publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011 in zaak nr. 201009676/1/H3, betekent dit dat ervan moet worden uitgegaan dat het particuliere bedrijf niet met enig openbaar gezag is bekleed, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot een ander oordeel. Er zijn geen aanwijzingen dat het meetapparaat waarmee de boordsnelheidsmeter is geijkt, door het particuliere bedrijf is gekeurd. Het particuliere bedrijf stelt wel de kalibratietabel voor de boordsnelheidsmeter op. Het ijken van de boordsnelheidsmeter is een handeling die wordt verricht aan een bewijsmiddel dat wordt gebruikt bij de vaststelling van een snelheidsovertreding. Deze handeling houdt niet de uitoefening van openbaar gezag in, nu het niet het bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten betreft. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het enkel opgedragen zijn van ondersteunende taken onvoldoende om het particuliere bedrijf voor de door de korpsbeheerder opgedragen taken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb aan te merken.
Anders dan [appellant] voorts betoogt, is het particuliere bedrijf evenmin een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob, aangezien niet is gebleken dat dit bedrijf hiërarchisch ondergeschikt is aan de korpsbeheerder en evenmin is gebleken van enige invloed of betrokkenheid van de korpsbeheerder.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de informatie waarop het verzoek betrekking heeft, is neergelegd in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan, was de korpsbeheerder niet gehouden het verzoek op grond van artikel 4 van de Wob door te zenden.
Voor zover [appellant] ter zitting heeft betoogd dat beschikking over het verzochte ijkrapport noodzakelijk is om de rechtmatigheid van de hem opgelegde mulderbeschikking te toetsen, wordt overwogen dat deze mulderbeschikking thans niet ter toetsing voorligt. Het is aan de hiertoe bevoegde rechter om zich een oordeel over de rechtmatigheid van de mulderbeschikking te vormen.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de korpsbeheerder een dwangsom heeft verbeurd. Daartoe voert hij aan dat hij de korpsbeheerder bij brief van 21 maart 2012 in gebreke heeft gesteld en hij pas op 17 april 2012 kennis heeft kunnen nemen van het bij de rechtbank bestreden besluit. Het bij de rechtbank bestreden besluit van 26 maart 2012 is uitsluitend per aangetekende post aan hem verstuurd. Van de korpsbeheerder mocht worden verwacht dat hij ook minstens een andere verzendwijze zou hanteren. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat hij door omstandigheden pas op 17 april 2012 kennis heeft kunnen nemen van het besluit van 26 maart 2012 voor zijn rekening en risico dient te komen, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpsbeheerder gezien het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb, geen dwangsom heeft verbeurd. Zoals ook de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 25 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:969), strekken de bepalingen over de termijnen waarbinnen het bestuursorgaan een besluit dient te nemen, (mede) ertoe te waarborgen dat belanghebbenden binnen de in het desbetreffende geval geldende termijn worden geïnformeerd over de besluitvorming, en bij voorkeur over de inhoud daarvan. Niet in geschil is dat het besluit van de korpsbeheerder van 26 maart 2012 op dezelfde dag aan [appellant] per aangetekende post naar het juiste adres is verzonden. Dit houdt in dat [appellant] binnen twee weken na de ingebrekestelling kennis heeft kunnen nemen van dit besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 13 juni 2012 in zaak nr. 201107772/1/A3), komt het niet in bezit stellen en kennisnemen van een aangetekend en naar het juiste adres verzonden stuk voor risico van de geadresseerde. Het bij de rechtbank bestreden besluit is door de toezending per aangetekende post op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en de korpsbeheerder heeft derhalve met deze wijze van toezenden mogen volstaan.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. In de omstandigheid dat de korpsbeheerder pas in beroep kenbaar heeft gemaakt dat de gevraagde informatie zich onder een particulier bedrijf bevond, ziet de Afdeling geen aanleiding om, zoals [appellant] heeft betoogd, de korpsbeheerder te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
97-782.