201206079/1/R4.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Sint-Oedenrode,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2012 heeft het college ingevolge artikel 83 van de Wet geluidhinder hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting voor de woning aan de [locatie 1].
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa, en het college, vertegenwoordigd door J.C.A.M. den Otter en A.F. Duffhues, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai vastgesteld ten behoeve van de woning op het perceel [locatie 1]. Het besluit is genomen in verband met het bij het besluit van 15 maart 2012 door de raad van de gemeente Sint-Oedenrode vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan) dat voorziet in een planologische regeling voor deze woning.
2. [appellante] betoogt dat het college de geluidbelasting op een hoogte van 5 m ter plaatse van de gevel van [locatie 1] niet heeft onderzocht en dat de geluidcontour van het bedrijf van [appellante] dan ook ten onrechte op de gevel van de woning aan de [locatie 1] is gelegd. Het college heeft hierdoor ten onrechte geen hogere waarde vanwege industrielawaai vastgesteld voor de woning aan de [locatie 1], aldus [appellante]. [appellante] wijst op het vorige voor dit perceel vastgestelde plan "Partiële herziening, betonwarenfabriek Van de Meulengraaf, [locatie 2] Sint Oedenrode" waarin de geluidzone wel gedeeltelijk over de woning aan de [locatie 1] was gelegd. [appellante] vreest door de aanpassing van de geluidzone in haar bedrijfsvoering te worden beperkt.
2.1. Het college stelt dat de geluidbelasting op een hoogte van 5 m ter plaatse van de achtergevel van [locatie 1] is berekend op 49,5 dB(A) en dat de geluidbelasting derhalve onder de voor industrielawaai geldende voorkeursgrenswaarde blijft.
2.2. De Afdeling overweegt dat het gevolg van het niet vaststellen van een hogere waarde voor de woning aan de [locatie 1] vanwege een gezoneerd industrieterrein kan zijn dat het bestemmingsplan "Buitengebied" niet kon worden vastgesteld zonder dat voor deze woning krachtens de Wet geluidhinder een hogere waarde vanwege industriegeluid is vastgesteld. Derhalve kan de vraag of voor deze woning een hogere waarde vanwege een gezoneerd industrieterrein had moeten worden vastgesteld slechts aan de orde komen in het kader van een beroep tegen het besluit omtrent de vaststelling van dat bestemmingsplan.
Voor zover het betoog van [appellante] tevens is gericht tegen de contour van de geluidzone en artikel 20, lid 20.4.2, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied", heeft het beroep eveneens betrekking op het bestemmingsplan, zodat het beroep in zoverre evenmin kan leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van hogere waarden.
3. [appellante] betoogt dat het besluit in strijd met de beleidsregel Hogere Geluidsgrenswaarden van de gemeente Sint-Oedenrode (hierna: de beleidsregel) is vastgesteld, nu de woning, anders dan in het besluit staat, niet als een verspreid gesitueerde woning buiten de bebouwde kom kan worden aangemerkt.
3.1. Het college heeft ter zitting erkend dat geen sprake is van een verspreid buiten de bebouwde kom gesitueerde woning als bedoeld in de beleidsregel. Wel is sprake van een woning die bestaande bebouwing vervangt als bedoeld in de beleidsregel, waarmee sprake is van een situatie waarvoor een hogere waarde mag worden verleend op grond van de beleidsregel.
3.2. In paragraaf 3.1 van de beleidsregel is vermeld dat pas een hogere waarde kan worden verleend als het verzoek betrekking heeft op één van de onderstaande situaties:
1. Woningen zijn / worden verspreid gesitueerd buiten de bebouwde kom.
[…]
4. De woningen vervangen bestaande bebouwing.
[…]
3.3. Nu het college heeft erkend dat geen sprake is van een verspreid gesitueerde woning buiten de bebouwde kom als bedoeld in de beleidsregel, is het besluit in zoverre in strijd met de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en daarmee artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) genomen.
3.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
4. De Afdeling ziet aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, in stand kunnen worden gelaten en overweegt hiertoe het volgende.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat op grond van paragraaf 3.1 van de beleidsregel een hogere waarde kan worden verleend als het verzoek betrekking heeft op woningen die bestaande bebouwing vervangen. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning aan de [locatie 1] bestaande bebouwing vervangt. Er is dan ook sprake van een situatie waarin op grond van de beleidsregel een hogere waarde kan worden vastgesteld. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 26 januari 2012, waarbij een hogere waarde is vastgesteld voor de woning aan de [locatie 1];
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van de gemeente Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van de gemeente Sint-Oedenrode aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
472-745.