ECLI:NL:RVS:2014:966

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201305635/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van overeenkomsten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst had bij besluiten van 27 juni 2012 de aan [appellante] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit werd genomen omdat [appellante] geen akten van overeenkomsten had overgelegd die voldeden aan de eisen van de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had geoordeeld dat de aan de opvang ten grondslag liggende overeenkomsten niet aan de daaraan te stellen eisen voldeden.

Tijdens de zitting op 19 februari 2014 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.M.M. Heilbron, en de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Belastingdienst zich op het standpunt had gesteld dat de overeenkomsten niet voldeden aan de eisen. Ze verwees naar een eerder besluit van de Belastingdienst waarin werd gesteld dat een overeenkomst uit 2007 wel aan de eisen voldeed. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de overeenkomsten voor 2008 en 2009 niet voldeden aan de eisen van artikel 52 van de Wko, omdat essentiële gegevens ontbraken.

De Afdeling concludeerde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat de kinderopvang op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden, en dat zij daarom geen aanspraak kon maken op de kinderopvangtoeslag. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201305635/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2013 in zaak nr. 12/4639 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 27 juni 2012 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht,
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Aan de bij besluit van 29 augustus 2012 gehandhaafde besluiten van 27 juni 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] geen akten van overeenkomsten, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd en voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aan de opvang ten grondslag liggende overeenkomsten niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. In een besluit van 15 oktober 2013 heeft de Belastingdienst te kennen gegeven dat de overeenkomst die ziet op 2007 wel aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Nu de overeenkomsten die zien op 2008 en 2009 dezelfde gegevens bevatten als de overeenkomst die ziet op 2007, kon de Belastingdienst haar niet tegenwerpen dat de overeenkomsten die zien op 2008 en 2009 niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen, aldus [appellante].
3.1. Geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag bestaat, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge deze bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van een overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
In de door [appellante] overgelegde akten van de overeenkomsten tussen haar en onderscheidenlijk [gastouderbureau 1] en [gastouderbureau 2] ontbreken de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, adres, postcode en woonplaats van de kinderen en het aantal uren gastouderopvang per jaar per kind. Deze overeenkomsten voldoen daarmee niet aan de in artikel 52 van de Wko, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, gestelde eisen. Dit betekent dat deze niet kunnen dienen tot bewijs van de stelling, dat de kinderopvang steeds op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden. Dat in andere stukken de in de overeenkomsten tussen [appellante] en onderscheidenlijk [gastouderbureau 1 en 2] ontbrekende gegevens zijn vermeld, doet aan het vorenstaande niet af, nu deze geen deel uitmaken van die overeenkomsten.
Voor zover [appellante] met haar verwijzing naar het besluit van 15 oktober 2013 een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, kan dit niet slagen, reeds omdat dit besluit na het in beroep bestreden besluit - en ook na de aangevallen uitspraak - is genomen. Het betreft derhalve geen eerdere gedraging van de Belastingdienst op grond waarvan de gerechtvaardigde verwachting bij [appellante] kon ontstaan dat de Belastingdienst haar niet zou tegenwerpen dat de kinderopvang in 2008 en 2009 niet heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst die niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld alsnog betalingsbewijzen over te leggen. Nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderopvang op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden, heeft zij, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, reeds hierom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag.
5. [appellante] betoogt evenzeer tevergeefs dat de Belastingdienst er niet met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht van mocht afzien haar te horen, nu [appellante] in bezwaar geen akten van overeenkomsten, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, had overgelegd en het door haar gemaakte bezwaar reeds daarom kennelijk ongegrond was.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
17-735.