201305367/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2013 in zaak nr. 12-1174 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2011 heeft het dagelijks bestuur de aan [appellante] bij besluit van 6 juli 2005 verleende subsidie voor de aanschaf, verbouw en inrichting van een oude boerderij in [plaats] ten behoeve van de vestiging van een pension met conferentiefaciliteit, ingetrokken.
Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door E.W. van Dusschoten en bijgestaan door mr. M.R. Broekema, werkzaam bij PNO Consultants B.V., en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.E. van der Heijden en drs. P.T.W. Vos, beiden werkzaam bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
[…].
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de regeling Kwaliteitsinvesteringen in de toeristische sector 2000 (hierna: KITS 2000) kunnen bij een besluit tot verlening van een subsidie nadere verplichtingen worden opgelegd.
2. Aan zijn besluit van 12 december 2011 heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat [appellante] zich niet aan de subsidie verbonden verplichtingen heeft gehouden door het project niet uit te voeren overeenkomstig de aanvraag en het verleningsbesluit en daarover onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft. Voorts heeft [appellante] bij haar verlengingsverzoeken van de realisatietermijn onjuiste of onvolledige informatie verschaft. Verder kon niet worden vastgesteld dat de toeristische onderneming waarvoor de subsidie is verleend op 31 december 2010 in gebruik was.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur het besluit tot subsidieverlening kon intrekken, nu zij met de nieuwbouw aan alle voorwaarden heeft voldaan.
Zij voert aan dat zij bij haar verlengingsverzoeken van de realisatietermijn geen onjuiste informatie heeft verstrekt, nu de vrijstelling voor de nieuwbouw is verkregen en haar onderbouwde verzoeken om verlenging zijn toegewezen. Door de mondelinge contacten en de toegewezen verzoeken om verlenging, mocht zij erop vertrouwen dat het dagelijks bestuur op de hoogte was van de wijzigingen en daarmee instemde. Daarnaast voert het dagelijks bestuur volgens [appellante] een beleid om niet vooraf gecommuniceerde en geaccordeerde projectwijzigingen bij de subsidievaststelling alsnog te accepteren, zodat ook dit geen reden kan zijn om de subsidieverlening in te trekken. Voorts heeft het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aan de eis is voldaan dat de investeringen voor 31 december 2010 gereed waren en in gebruik genomen waren, nu uit facturen en betalingen volgens haar het tegendeel blijkt. Ook heeft het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij niet aan het omzetvereiste heeft voldaan, nu zowel Ernst & Young, Deloitte als de bezwaarschriftencommissie tot de conclusie komen dat daaraan is voldaan, aldus [appellante]. Bovendien heeft zij ook voldaan aan de voorwaarde dat minimaal vier tweepersoonskamers zijn gerealiseerd, aldus [appellante].
3.1. Niet in geschil is dat het project niet is uitgevoerd overeenkomstig de oorspronkelijk ingediende aanvraag, waarvoor bij besluit van 6 juli 2005 subsidie is verleend. [appellante] heeft de oude boerderij in [plaats] niet verbouwd en ingericht ten behoeve van de vestiging van een pension met conferentiefaciliteit, maar heeft deze boerderij gesloopt en nieuwbouw gerealiseerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] volgens de oorspronkelijke aanvraag zes gastenverblijven met elk twee slaapplaatsen zou realiseren, terwijl uiteindelijk zes gastenverblijven met één slaapplaats zijn gerealiseerd. Het dagelijks bestuur heeft zich op grond van de door [appellante] ingediende STINAF-aanvraag van 17 januari 2011 terecht op het standpunt gesteld dat op die datum slechts zes slaapplaatsen waren gerealiseerd. Dat in de gastenverblijven - naar [appellante] stelt - bedden kunnen worden bijgeplaatst, maakt niet dat zij in 2010 twaalf slaapplaatsen heeft gerealiseerd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de aan de oorspronkelijke subsidieverlening verbonden verplichtingen.
3.2. [appellante] heeft voorts de projectwijziging, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet tijdig en op de juiste wijze aan het dagelijks bestuur ter goedkeuring voorgelegd. Nu het de wijziging betreft van de in de oorspronkelijke aanvraag vermelde gegevens en het dagelijks bestuur op grond van die gegevens zijn besluit van 6 juli 2005 heeft genomen, had [appellante] een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek tot wijziging moeten indienen. Het bij de welstandscommissie ten behoeve van de bouwaanvraag ingediende advies-aanvraagformulier met daarop het vakje ‘nieuwbouw’ aangekruist, dat als bijlage bij de brief van 25 juli 2007 is gevoegd, kan niet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk schriftelijk wijzigingsverzoek in het kader van de subsidieverlening. Dat geldt evenzeer voor het telefonisch contact over de projectwijziging in 2007 dat [appellante] - naar zij stelt - heeft gehad met een ambtenaar en het e-mailverkeer in 2010 waarin zij de realisatie van nieuwbouw heeft genoemd. Nu die e-mails niet als uitdrukkelijk schriftelijk verzoek kunnen worden aangemerkt, is het antwoord daarop reeds daarom geen beslissing op een aanvraag. Ook indien ervan uitgegaan zou moeten worden dat, zoals [appellante] heeft gesteld, de betreffende ambtenaren blijk zouden hebben gegeven met de projectwijziging in te stemmen, kon zij daaraan, anders dan zij heeft betoogd, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat haar projectwijziging zou worden goedgekeurd, nu zij behoorde te weten dat het aan het dagelijks bestuur was om te beslissen over projectwijzigingen. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur ter zitting zijn standpunt herhaald dat, indien hij tijdig en volledig was geïnformeerd over de voortgang en de wijziging van het project, geen verlenging van de realisatietermijn was gegeven en dit eveneens zou hebben geleid tot intrekking van de subsidieverlening. Nu ten tijde van het verzoek om verlenging van de realisatietermijn op 25 juli 2007 het in de subsidieaanvraag opgegeven gebruik in strijd was met het geldende bestemmingsplan en niet vaststond dat of op welke termijn een bouwvergunning zou worden verleend, bestaat geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet op dit standpunt mocht stellen. Gelet hierop heeft het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] in zoverre onvolledige informatie heeft verstrekt.
3.3. Het dagelijks bestuur heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] met de gerealiseerde nieuwbouw ook niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van subsidie op grond van KITS 2000. De rechtbank heeft in dat verband terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in 2010 voldoende omzet uit een toeristische onderneming is gerealiseerd. In het besluit tot subsidieverlening van 6 juli 2005 is onder meer de voorwaarde opgenomen dat om als toeristische onderneming te kunnen worden aangemerkt, meer dan de helft van de totale omzet dient te worden behaald met de toeristische activiteiten. Voorts is de voorwaarde opgenomen dat de activa feitelijk in gebruik moeten zijn door en voor de ondernemingsactiviteiten waarvoor de subsidie is aangevraagd en verleend. Uit die voorwaarden in onderling verband gelezen volgt dat de toeristische onderneming in het betreffende jaar - in dit geval 2010 - activiteiten moet hebben verricht en daarmee omzet moet hebben behaald. [appellante] heeft erkend dat een deel van de omzet boekhoudkundig in 2010 is genomen, maar dat de daarbij behorende activiteiten in 2011 hebben plaatsgevonden. Om die reden heeft de rechtbank, mede gelet op de doelstelling van de regeling om het toerisme op korte termijn te stimuleren, terecht overwogen dat de omzet niet in 2010 in de toeristische onderneming is gerealiseerd en is het dagelijks bestuur terecht afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie en het rapport van Deloitte.
3.4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur de subsidieverlening op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Awb mocht intrekken.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
17-705.