201305525/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2013 in zaak nr. 13/182 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over het berekeningsjaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 11 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 21 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 11 december 2012 de nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag gehandhaafd en daaraan - voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [appellante] met de overgelegde stukken onvoldoende heeft aangetoond dat zij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat, nu [appellante] niet heeft aangetoond kosten voor kinderopvang te hebben gehad, de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht op nihil heeft gesteld. [appellante] voert aan dat zij een aantal bankafschriften is kwijtgeraakt en dat dit niet de reden kan zijn dat zij het gehele voorschot moet terugbetalen. Verder wijst [appellante] erop dat het gastouderbureau onjuist heeft gehandeld en ziet zij niet in waarom zij daarvoor zou moeten boeten.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
3.2. [appellante] heeft bij brieven van 2 november 2011 en 5 juni 2012 bankafschriften overgelegd. Deze afschriften zijn niet volledig, naar [appellante] stelt omdat zij een aantal bankafschriften is kwijtgeraakt. Niet valt echter in te zien dat de in het ongerede geraakte afschriften niet vervangen konden worden door opnieuw uitgeprinte of opgevraagde exemplaren. Uit de wel overgelegde afschriften volgt voorts niet dat [appellante] een bijdrage heeft geleverd in de kosten voor kinderopvang. Daaruit blijkt slechts dat het gastouderbureau de oppassubsidie aan [appellante] heeft uitbetaald en dat [appellante] vervolgens dat bedrag heeft overgemaakt naar de rekening van de gastouder. Blijkens de door [appellante] aan de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde jaaropgave die op het gehele jaar 2009 betrekking heeft, beliepen de totale kosten van de ouderopvang € 5.392,40, de inkomsten van de gastouder € 4.658,68 en de bureaukosten € 739,23. De Afdeling gaat ervan uit dat dit laatste bedrag € 733,72 moet zijn, zijnde 884 uur vermenigvuldigd met € 0,83 per uur aan bureaukosten, in welk geval de optelling klopt. Wat hiervan zij, nu de Belastingdienst/Toeslagen in het jaar 2009 een bedrag van € 7.054,00 aan [appellante] heeft uitbetaald, volgt ook uit dit overzicht dat zijzelf in 2009 geen bijdrage heeft geleverd in de kosten voor kinderopvang. Derhalve is de rechtbank terecht tot het bestreden oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
636.