201305859/1/A4.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 7 februari 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2014, waar [appellante], bijgestaan door E.L. Abbouti, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Wilbrink en W.R. Liefden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen die op 7 februari 2013 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Hoogvlietstraat 18 te Den Haag. Omdat op of in de doos een wikkel is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de doos van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft gepleegd, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Zij voert aan dat de postbezorging in de wijk niet goed verloopt en dat zij de op of in de doos aangetroffen wikkel nooit heeft ontvangen. Haar dient het origineel ter hand te worden gesteld, zodat zij kan nagaan van wie het afkomstig is en aannemelijk kan maken dat het haar niet heeft bereikt. Voorts voert zij aan dat zij nimmer huisvuil verkeerd heeft aangeboden en zich op een positieve manier inzet voor de maatschappij.
3.1. Het college heeft ter zitting gesteld dat het bewijsstuk niet meer voorhanden is, dat weliswaar niet geheel kan worden uitgesloten dat post verkeerd wordt bezorgd, maar dat uit de foto bij het rapport van de toezichthouder van 7 februari 2013 kan worden opgemaakt dat het een wikkel van een pakketje betreft en dat aannemelijk is dat dit op het juiste adres is afgeleverd.
3.2. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.3. Vaststaat dat op 7 februari 2013 naast een ORAC ter hoogte van de Hoogvlietstraat 18 te Den Haag een doos is aangetroffen met daarop of daarin een wikkel met de naam- en adresgegevens van [appellante]. De doos kan derhalve tot haar worden herleid. Met de stelling dat de postbezorging in de wijk niet goed verloopt en de aangetroffen wikkel haar nooit heeft bereikt, heeft [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen doos niet van haar afkomstig is en zij niet als overtreder kan worden beschouwd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de foto behorend bij het rapport van de toezichthouder blijkt dat de wikkel afkomstig is van een pakketje, verzonden met Post NL, waarvan mag worden aangenomen dat [appellante] het heeft ontvangen. Met de stelling dat zij nooit haar huisvuil op onjuiste wijze aanbiedt en zich op een positieve manier inzet voor de maatschappij heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de aangetroffen doos daar ter inzameling heeft aangeboden. Het college heeft derhalve terecht het besluit spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen en de kosten van de bestuursdwang op haar te verhalen in bezwaar gehandhaafd.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
563.