ECLI:NL:RVS:2014:973

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201305370/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van het gebied Sallandse Heuvelrug als speciale beschermingszone onder de Natuurbeschermingswet 1998

Op 19 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellante] beroep had ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken. Dit besluit, genomen op 25 april 2013, betrof de aanwijzing van het gebied Sallandse Heuvelrug als speciale beschermingszone op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998). De staatssecretaris had het gebied aangewezen ter uitvoering van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, waarbij uitsluitend ecologische en ornithologische criteria in acht werden genomen. [appellante], die een veehouderij exploiteert nabij het Natura 2000-gebied, vreesde dat deze aanwijzing negatieve gevolgen zou hebben voor haar bedrijfsactiviteiten en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar bedrijfseconomische belangen.

De Afdeling overwoog dat de staatssecretaris bij de aanwijzing van het Natura 2000-gebied terecht geen rekening had gehouden met de economische belangen van [appellante]. De wetgeving vereist dat bij de selectie en begrenzing van gebieden voor de Vogelrichtlijn uitsluitend ornithologische criteria worden gehanteerd, en voor Habitatrichtlijngebieden alleen ecologische criteria. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris de aanwijzing van het gebied Sallandse Heuvelrug correct had uitgevoerd en dat de eerdere besluiten tot aanwijzing van het gebied als Vogelrichtlijngebied rechtens onaantastbaar waren geworden.

De Afdeling verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de noodzaak om ecologische belangen voorop te stellen bij de aanwijzing van beschermde natuurgebieden, ongeacht de economische gevolgen voor nabijgelegen bedrijven.

Uitspraak

201305370/1/R2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-042, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) het gebied Sallandse Heuvelrug aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363) (hierna: Habitatrichtlijn) en de besluiten van 24 maart 2000, kenmerk N/2000/303, zoals gewijzigd bij het besluit van 20 maart 2002, kenmerk TRCJZ/2002/3886 II, tot aanwijzing van het gebied Sallandse Heuvelrug als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979 L 103), zoals vervangen door Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2009 L 20) (hierna: Vogelrichtlijn), gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Strookman en E.R. Osieck, beiden werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998 wijst Onze Minister gebieden aan ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Aanwijzing en begrenzing
2. [appellante] heeft een veehouderij op ongeveer 1.600 meter van het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Hij vreest dat de aanwijzing van het gebied negatieve gevolgen met zich brengt voor haar bedrijfsactiviteiten. Zij betoogt dat bij de aanwijzing en begrenzing onvoldoende rekening is gehouden met haar bedrijfseconomische belangen.
2.1. De staatssecretaris wijst erop dat bij de aanwijzing van het Natura 2000-gebied uitsluitend ecologische en ornithologische aspecten van betekenis zijn. Voorts stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellante] reeds voortvloeien uit de Nbw 1998 en de eerdere besluiten tot aanwijzing van de Sallandse Heuvelrug als Vogelrichtlijngebied, nu de begrenzing van het gebied nauwelijks is gewijzigd.
2.2. De Afdeling overweegt dat, gelet op artikel 4 van de Vogelrichtlijn, bij de selectie en begrenzing van gebieden die mogelijk in aanmerking komen voor aanwijzing op grond van de Vogelrichtlijn slechts ornithologische criteria mogen worden gehanteerd. Hierbij verwijst de Afdeling naar de arresten van het Hof van 11 juli 1996, C-44/95, Lappel Bank, en van 2 augustus 1993, C-355/90, Santoña (www.curia.europa.eu).
Daarnaast kunnen volgens het arrest van het Hof van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, punten 16 en 25 (www.curia.europa.eu) bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken worden bij de begrenzing van het gebied. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn.
2.3. Het gebied "Sallandse Heuvelrug" is reeds bij besluit van 24 maart 2000, zoals gewijzigd bij besluit van 20 maart 2002, aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Het bestreden besluit strekt mede tot wijziging van het voormelde besluit. Dit betekent dat thans in beginsel slechts de wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke besluit in beroep aan de orde kunnen komen. Het oorspronkelijke besluit is immers rechtens onaantastbaar geworden. Dit is slechts anders indien nieuwe feiten of omstandigheden van na het rechtens onaantastbaar geworden besluit naar voren worden gebracht en deze feiten en omstandigheden voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn het besluit op onderdelen te wijzigen.
In het bestreden besluit wordt de aanwijzing en begrenzing van het gebied Sallandse Heuvelrug uitsluitend gewijzigd voor enkele gronden nabij de Nijverdalsebergweg en de Oude Deventerweg. Wat het ongewijzigde gedeelte van de begrenzing van het gebied betreft, heeft [appellante] geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de minister in afwijking van de eerdere aanwijzing ter uitvoering van de Vogelrichtlijn de grens van het gebied in zoverre diende te wijzigen.
Voor zover het betoog van [appellante] de gronden nabij de Nijverdalsebergweg betreft, overweegt de Afdeling dat uit de onder 2.2 aangehaalde jurisprudentie van het Hof volgt dat de staatssecretaris bij de vaststelling van de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied terecht eventuele negatieve gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellante] niet heeft betrokken bij de selectie en begrenzing van het gebied.
Het betoog faalt.
2.4. Nu uit onder 2.2 aangehaalde jurisprudentie van het Hof volgt dat bij de begrenzing van een gebied als Habitatrichtlijngebied uitsluitend rekening mag worden gehouden met ecologische criteria, heeft de staatssecretaris terecht eventuele negatieve gevolgen voor de agrarische activiteiten van [appellante] niet betrokken bij de selectie en begrenzing van het gebied.
Het betoog faalt.
Instandhoudingsdoelstellingen
3. [appellante] betoogt dat bij de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen onvoldoende rekening is gehouden met haar bedrijfseconomische belangen.
3.1. Bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau houdt de staatssecretaris volgens het Doelendocument ook rekening met andere dan ecologische criteria. In dit verband hanteert de staatssecretaris het uitgangspunt 'haalbaar en betaalbaar', wat inhoudt dat ook economische overwegingen een rol mogen spelen bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor een bepaald Natura 2000-gebied. Zo beziet de minister in welke gebieden een eventuele herstelopgave het eenvoudigst kan worden gerealiseerd. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris dit uitgangspunt onjuist heeft toegepast. Evenmin heeft zij geconcretiseerd welke van de gekozen behoud-, uitbreidings- of verbeteropgaven van de instandhoudingsdoelstellingen volgens haar onjuist zijn. Hetgeen zij heeft aangevoerd geeft gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de instandhoudingsdoelstellingen zoals opgenomen in het besluit niet had kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
Schade
4. [appellante] stelt dat onduidelijk is hoe de schade aan bedrijven nabij het gebied Sallandse Heuvelrug zal worden vergoed.
4.1. In bijlage C bij de Nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit wordt, onder verwijzing naar hoofdstuk 5 van de Nota van Antwoord, erop gewezen dat artikel 31, eerste lid, van de Nbw 1998 een regeling bevat voor vergoeding van schade die belanghebbenden lijden of zullen lijden als gevolg van een besluit genomen krachtens hoofdstuk III van die wet. Artikel 10a maakt deel uit van dit hoofdstuk zodat eventuele schade als gevolg van het bestreden besluit valt onder het bereik van de in artikel 31 opgenomen schadevergoedingsregeling. Toepassing van deze schadevergoedingsregeling valt buiten het kader van de onderhavige procedure, zodat vergoeding van schade als gevolg van het bestreden besluit thans niet ter beoordeling staat.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
12-743.