ECLI:NL:RVS:2014:977

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201305941/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij overtreding van de Afvalstoffenverordening in Den Haag

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 maart 2014 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 21 februari 2013 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen tegen [appellante] wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De kosten van deze bestuursdwang, in totaal € 119,00, werden voor rekening van [appellante] gesteld.

[appellante] voerde aan dat zij niet op het adres waar de overtreding zou zijn geconstateerd woonde en dat de kosten daarom niet op haar verhaald konden worden. De Raad van State oordeelde echter dat het college terecht had vastgesteld dat de huisvuilzak met afvalstoffen van [appellante] afkomstig was, omdat deze was voorzien van haar naam en adres. De Raad overwoog dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen en dat de kosten daarvan op de overtreder verhaald konden worden, tenzij er bijzondere omstandigheden waren die dit onredelijk maakten.

Daarnaast betoogde [appellante] dat zij niet op de hoogte was gesteld van de wijziging in de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. De Raad oordeelde dat het college op juiste wijze had gehandeld door de wijziging bekend te maken en dat het niet relevant was of de brief haar had bereikt. De Raad concludeerde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om van kostenverhaal af te zien, ook niet vanwege de financiële situatie van [appellante].

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van [appellante] ongegrond, waarmee de beslissing van het college in stand bleef. De Raad oordeelde dat de handhaving van de Afvalstoffenverordening in het algemeen belang was en dat het college terecht had opgetreden.

Uitspraak

201305941/1/A4.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 15 februari 2013 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 5 juni 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. F.W. Houtman, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Wilbrink en W.R. Liefden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 15 februari 2013 is aangetroffen ter hoogte van de Weimarstraat 63 te Den Haag. Deze straat is gelegen in een gebied waar ter inzameling van huishoudelijke afvalstoffen gebruik moet worden gemaakt van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Omdat in de huisvuilzak poststukken zijn aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij niet op het adres Weimarstraat 63 te Den Haag woont, maar op het adres [locatie] en dat, nu in het besluit van 5 juni 2013 is vermeld dat het betrekking heeft op de toepassing van bestuursdwang op eerstgenoemd adres, op haar derhalve niet de kosten daarvan kunnen worden verhaald.
3.1. [appellante] miskent met dit betoog dat het college, door in het besluit van 5 juni 2013 het adres Weimarstraat 63 te vermelden, conform artikel 5:9, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een aanduiding heeft gegeven van de plaats waar de overtreding is geconstateerd en dat zij in dit besluit als overtreder wordt aangemerkt, omdat de huisvuilzak tot haar kan worden herleid. Dit laatste wordt door haar niet bestreden. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
De beroepsgrond faalt derhalve.
4. [appellante] betoogt voorts dat de brief van 23 november 2012 waarin is aangekondigd dat op 7 december 2012 ORAC's in gebruik worden genomen en vanaf die datum het huishoudelijk restafval niet meer kan worden aangeboden in een losse huisvuilzak of minicontainer, haar niet heeft bereikt. De brief is geadresseerd aan 'de bewoners van dit pand', zonder verdere specificatie. Op het adres [locatie] zijn echter drie personen woonachtig die geen gezamenlijke huishouding voeren en elkaar sporadisch ontmoeten. Het college mocht er volgens haar niet van uitgaan dat de inhoud van de brief ter kennis zou komen van alle bewoners en heeft, door slechts één exemplaar te verstrekken, onzorgvuldig gehandeld.
4.1. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening onder meer het Koningsplein en omgeving (buurt nr. 44) aangewezen als buurt waar van ORAC's gebruik moet gaan worden gemaakt. Bij besluit van 27 november 2012 heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC's in de wijk worden geplaatst. Laatstgenoemd besluit is door publicatie in het gemeenteblad van week 49 van 2012 op juiste wijze bekendgemaakt. Het is tevens gepubliceerd op de website www.denhaag.nl/bestuurlijkestukken onder nummer 254450. Voor de gelding van dit besluit, waarvan [appellante] zich op de hoogte had kunnen en behoren te stellen, is de vraag of de brief van 23 november 2012 haar heeft bereikt niet van belang. Overigens zijn, zoals het college ter zitting heeft medegedeeld, geen klachten over de verstrekking en bezorging van bewonersbrieven bekend.
De beroepsgrond faalt.
5. [appellante] betoogt verder dat in voormelde brief van 23 november 2012 slechts is vermeld dat met het onjuist aanbieden van het huishoudelijk afval een forse boete wordt geriskeerd. Door evenwel bestuursdwang toe te passen en de kosten daarvan te verhalen, handelt het college hiermee in strijd en klaarblijkelijk zonder daartoe bevoegd te zijn.
5.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
5.2. Gelet hierop was het college bevoegd om jegens [appellante] bestuursdwang toe te passen vanwege de overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening. Hetgeen in de brief van 23 november 2012 is vermeld is, daargelaten of deze informatie juist is, hiervoor niet van belang. De beroepsgrond faalt.
6. Daarnaast betoogt [appellante] dat het college na de wijziging in de wijze van inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in redelijkheid een overgangstermijn in acht had dienen te nemen alvorens handhavend op te treden. Zij heeft de Afvalstoffenverordening niet opzettelijk overtreden en de overtreding vond plaats in een periode van gewenning, zodat het college coulance had dienen te betrachten, aldus [appellante].
6.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Voor het oordeel dat het college een overgangstermijn in acht diende te nemen alvorens bestuursdwang toe te passen, bestaat geen grond. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd biedt voorts geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college in dit geval daarvan behoorde af te zien.
De beroepsgrond faalt.
7. Tot slot betoogt [appellante] dat zij niet over een regelmatig inkomen beschikt, dat de kosten verbonden aan de toepassing van spoedeisende bestuursdwang een aanslag vormen op haar budget voor levensonderhoud en dat deze daarom redelijkerwijze niet voor haar rekening kunnen komen.
7.1. Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 13 oktober 2010 in zaak nr. 201002541/1/H3), kan voor het maken van een uitzondering op het beginsel van kostenverhaal onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen.
7.2. Niet is gebleken dat [appellante] ter zake van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Het college heeft dan ook de kosten voor verwijdering van de huisvuilzak in redelijkheid op haar kunnen verhalen. De hoogte van het inkomen van [appellante], wat daar ook van zij, hoefde voor het college geen aanleiding te vormen om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien. Overigens heeft het college [appellante] een betalingsregeling aangeboden, zodat gespreide betaling van het verschuldigde bedrag kan plaatsvinden.
De beroepsgrond faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
563.