201306787/1/A4.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2013 heeft het college zijn beslissing om op 3 april 2013 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Wilbrink en W.R. Liefden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
Ingevolge het derde lid moeten de inzamelmiddelen zo spoedig mogelijk na lediging door de inzameldienst, doch uiterlijk aan het einde van de vastgestelde inzameldag, van de openbare weg zijn verwijderd.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op woensdag 3 april 2013 om 8.54 uur is aangetroffen ter hoogte van de [locatie 1] te Den Haag. In dit geval was dinsdag de inzameldag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in samenhang met artikel 6, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij de huisvuilzak op de juiste plaats, namelijk voor zijn woning aan de [locatie 2] te Den Haag, en op het juiste tijdstip, namelijk de avond voorafgaand aan de inzameldag, heeft aangeboden en dat de inzameldienst deze dinsdag 2 april 2013 niet heeft meegenomen. Van hem kon in redelijkheid niet worden gevergd dat hij deze nalatigheid bij thuiskomst dinsdagavond direct opmerkte. Hij wijst er daarbij op dat uit de buitenkant van de huisvuilzak niet kon worden afgeleid dat zij van hem afkomstig was, zodat hem niet kan worden verweten dat deze buiten de toegestane tijden op straat stond.
3.1. Vaststaat dat de huisvuilzak van [appellant] afkomstig is. Gelet op artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening en gezien artikel 6, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit is het verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden op andere dagen en tijden dan de door het college voor de inzameling vastgestelde dagen en tijden. Nu de huisvuilzak op woensdag is aangetroffen en [appellant] stelt deze op maandagavond ter inzameling te hebben aangeboden, heeft hij de huisvuilzak, door deze niet uiterlijk dinsdag na het verstrijken van de reguliere inzamelperiode te verwijderen, in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling aangeboden. Het college was derhalve bevoegd om jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen. Dat hij de huisvuilzak bij thuiskomst niet heeft opgemerkt omdat deze voor hem niet herkenbaar was, komt voor zijn rekening en risico.
De beroepsgrond faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat geen sprake is van overlast en verloedering van de straat en dat het college derhalve ten onrechte het zware middel van spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft toegepast.
4.1. Het college heeft zich in het besluit van 15 juli 2013, onder verwijzing naar de Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil, op het standpunt gesteld dat huisvuil, dat buiten de toegestane tijden wordt aangeboden of zomaar in de openbare ruimte wordt gezet, voor overlast en verloedering zorgt. Vanwege deze negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden van huisvuil is er een spoedeisend belang bij de directe verwijdering daarvan. De huisvuilzak is derhalve terecht meteen opgeruimd, aldus het college.
4.2. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de handhaving van wettelijke voorschriften als de onderhavige inzake de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in de regel spoedeisend is, gezien de mogelijke overlast en vervuiling door de verspreiding van op straat geplaatste afvalstoffen als zwerfvuil. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 5:31 van de Awb.
De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
563.