201307226/1/R1.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
en
de raad van de gemeente Zaanstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Krommenie" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2014, waar [appellanten], in de persoon van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.R.J. Kuijs en mr. A.A. Koning, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellanten] stellen dat op hun perceel aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], een woning had moeten worden toegestaan. De realisering van een woning op het perceel zou in overeenstemming zijn met het beleid zoals verwoord in de plantoelichting, de Woonvisie Zaanstad 2008-2020 en het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Zaanstad van 3 september 2009. Bovendien is een woonfunctie het meest voor de hand liggende doelmatige gebruik van het perceel. Ten slotte stellen zij dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu op drie andere percelen wel woningen zijn toegestaan.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de Taandijk en de Uitweg onderdelen zijn van het Zaans historisch netwerk. De sfeer en het oorspronkelijke karakter van de linten moeten behouden blijven en daar waar mogelijk worden versterkt. De afwisseling van diverse individuele woningen met groene open ruimten in, aan of nabij het landelijk gebied vormt een historisch anker van Zaanstad waarvan de kwaliteit moet worden bewaakt en versterkt. Derhalve zijn alleen de bestaande woningen als zodanig bestemd en worden geen nieuwe woningen toegestaan, aldus de raad.
2.2. In het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Zaanstad staat dat het een toetsingskader vormt voor ontwikkelingen die zich voordoen in het buitengebied en mogelijk worden gemaakt met een bestemmingsplan. Binnen de bestaande lintdorpen moet behoudend met ontwikkelingen worden omgegaan. De beeldkwaliteit wordt bepaald door de doorzichten naar het achterliggende veenweidegebied en het authentieke karakter van de bebouwing. De onbebouwde ruimten binnen het lint moeten vrij blijven van bebouwing. Binnen deze open ruimten en doorzichten kunnen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, zolang de openheid gewaarborgd blijft. Zo is het denkbaar dat het houden van paarden hier een plaats kan krijgen, wanneer er geen voorzieningen met een ruimtelijke werking binnen de open ruimte geplaatst worden en eventuele afscheidingen zo onopvallend mogelijk zijn.
In het Beeldkwaliteitsplan staat voorts dat van oudsher langs de Uitweg een open ruimte lag die de twee dorpslinten Krommenie en Krommeniedijk scheidde. De openheid aan de oostzijde van de Uitweg heeft plaats gemaakt voor de stedelijke rand van Krommenie door de komst van de woonwijk Willis. Daarnaast zijn de percelen in beslag genomen door nieuwe functies als paardenweiden en opslag. Het is een identiteitsloos gebied geworden waarbij het niet duidelijk is of het tot het stedelijke of tot het landelijke gebied behoort. Het gewenste beeld is dat de Uitweg een dorpse rand wordt. De beleving van de kleinschaligheid en kavelrichting van de oorspronkelijke inrichting zijn uitgangspunt bij ontwikkelingen. Het is wenselijk dat het beeld vanaf de Uitweg wordt bepaald door kleinschalige bebouwing en beplanting waarbij er geen zicht is op de woonwijk Willis. Omdat het zicht op veenweiden aan de oostzijde van de weg geen deel uitmaakt van de kwaliteit van het lint, is het goed denkbaar dat nieuwe landelijke functies, zoals paardenbakken en volkstuinen, hier een plaats krijgen. Deze mogen vanaf de weg zichtbaar zijn, omdat zij in zekere mate bijdragen aan het landelijke karakter, aldus het Beeldkwaliteitsplan.
2.3. [appellanten] betogen dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op hun zienswijze dat het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied beleidsruimte biedt om op hun perceel een woning toe te staan. Dit betoog is opgenomen in de weergave van de zienswijzen van [appellanten] in de zienswijzennota. In de reactie van het gemeentebestuur is het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied niet genoemd. Dat in de reactie van het gemeentebestuur niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf echter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat dit argument niet in de overwegingen is betrokken.
2.4. Met betrekking tot de door [appellanten] gemaakte vergelijking met de woningen die zijn toegestaan op het perceel ten noorden van [locatie a], het perceel nabij [locatie b] en het perceel op de hoek [locatie c] heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat die situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat op die percelen in het voorheen geldende plan reeds woningen waren toegestaan en dit niet het geval is voor het perceel van [appellanten]. Overeenkomstig het uitgangspunt van het plan zijn de bestaande rechten om woningen te bouwen in het onderhavige plan opgenomen, maar zijn geen nieuwe woningbouwmogelijkheden in het plan opgenomen. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit onjuist is. Gelet hierop faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het behouden van de open ruimte ter plaatse dan aan het belang van [appellanten] bij het bouwen van een woning op hun perceel. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sfeer en het oorspronkelijke karakter van de Uitweg, als onderdeel van het Zaans historisch netwerk, behouden moeten blijven en daar waar mogelijk moeten worden versterkt. Ter zitting heeft de raad in dit verband aangegeven dat hierbij niet alleen de doorzichten vanaf de Uitweg in oostelijke richting van belang zijn, maar ook het zicht over de Uitweg met aan beide zijden open ruimten en het zicht vanaf de oostelijke gelegen gronden richting de Uitweg en het ten westen daarvan gelegen open gebied. Voorts is van belang dat in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied staat dat de onbebouwde ruimten binnen de dorpslinten behouden moeten blijven en dat daarin als voorbeelden van toegestane nieuwe ontwikkelingen het houden van paarden en volkstuinen worden genoemd, maar niet het realiseren van woningen. Verder betrekt de Afdeling bij voornoemd oordeel dat niet valt in te zien dat ter plaatse niet overeenkomstig het toegestane gebruik een agrarische functie kan worden uitgeoefend. Uit de omstandigheid dat in de Woonvisie Zaanstad 2008-2020 staat dat mogelijkheden worden onderzocht om het particulier opdrachtgeverschap te vergroten, wooncarrières worden gestimuleerd en sociale stijgers aan de gemeente worden gebonden noch uit de omstandigheid dat in de plantoelichting staat dat nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk worden gefaciliteerd, volgt ten slotte dat de raad iedere wens tot de realisering van een woning moet honoreren.
2.6. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
559.