201405736/1/A4.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2014 heeft het college zijn beslissing om op 20 mei 2014 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 20 mei 2014 naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) in de Zilvermeeuwlaan ter hoogte van nummer 46 is aangetroffen. Het college staat op het standpunt dat de huisvuilzak van [appellant] afkomstig is, nu daarin een poststuk met daarop zijn naam- en adresgegevens is aangetroffen, en dat hij degene is die de huisvuilzak, door deze naast de ORAC te plaatsen, in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Daartoe wijst hij erop dat de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen op ruime afstand van zijn woning aan de [locatie 1] ligt, terwijl op korte afstand van zijn woning diverse andere ORAC’s zijn gesitueerd. [appellant] vermoedt dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk abusievelijk bij de woning aan de [locatie 2] is bezorgd, nu de bezorger van post in de buurt een verstandelijke beperking heeft. De bewoner van de woning aan de [locatie 2] heeft het poststuk weggegooid en de huisvuilzak met daarin het poststuk verkeerd ter inzameling aangeboden, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 maart 2015 in zaak nr. 201408423/1/A4), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Vast staat dat op 20 mei 2014 in de Zilvermeeuwlaan ter hoogte van nummer 46 een huisvuilzak is aangetroffen en dat deze in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. De huisvuilzak kan tot [appellant] worden herleid, nu deze een poststuk bevatte met daarop zijn naam- en adresgegevens. De enkele omstandigheid dat [appellant] op ruime afstand woont van de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen - ter zitting is vastgesteld dat de afstand ongeveer 1,1 km bedraagt -, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij niet degene is geweest die deze verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Ook de omstandigheid dat op korte afstand van zijn woning diverse andere ORAC’s zijn gesitueerd, is daarvoor onvoldoende. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk abusievelijk is bezorgd bij de woning aan de [locatie 2] en dat derhalve de bewoner van die woning het poststuk in de huisvuilzak heeft gedaan en deze verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. De enkele gestelde omstandigheid dat de postbezorger een verstandelijke beperking heeft, is daarvoor onvoldoende.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck,
lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
462-732.