ECLI:NL:RVS:2015:1028

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201407289/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.J. van Eck
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2014, waarin het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om vergoeding van verleende rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand ongegrond werd verklaard. Het verzoek om vergoeding was ingediend na een besluit van de raad, verzonden op 4 november 2013, waarin het verzoek om vergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de raad ten onrechte had gesteld dat de aanvragen om toevoeging op hetzelfde rechtsbelang zagen. De rechtbank volgde het standpunt van [appellante] dat de werkzaamheden niet onder de eerdere toevoeging vielen, maar oordeelde dat het besluit van de raad niet vernietigd kon worden omdat [appellante] geen bezwaar had gemaakt tegen de verlening van de toevoeging.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar argument dat de raad, gezien de omstandigheden, gehouden was een vergoeding voor advies vast te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank dit punt niet had mogen negeren. De Afdeling concludeert dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen vergoeding voor advies kan worden vastgesteld. De rechtbank had moeten beoordelen of de omstandigheden zich in dit geval voordoen, en dat [appellante] geen bezwaar had gemaakt tegen de toevoeging staat daar niet aan in de weg.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van de raad voor rechtsbijstand alsnog gegrond. De raad wordt opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij aan [appellante] een vergoeding wordt toegekend op grond van de relevante wetgeving.

Uitspraak

201407289/1/A2.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2014 in zaak nr. 14/771 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 4 november 2013, heeft de raad een verzoek van [appellante] om vergoeding van verleende rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Ingevolge het vijfde lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld met betrekking tot de vergoeding.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt in dit besluit verstaan onder:
[…];
b. procedure:
1. een zaak die aanhangig is gemaakt bij een bij wet ingesteld tuchtrechtelijk college alsmede een zaak op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij:
— de burgerlijke rechter,
— […].
c. advieszaak: een zaak op het terrein van het tuchtrecht of het burgerlijk of bestuursrecht die geen procedure is;
[…].
Ingevolge artikel 12, eerste lid, worden aan een advieszaak waarin minder dan zes uur rechtsbijstand wordt verleend, vier punten toegekend.
Ingevolge het tweede lid worden aan een advieszaak waarin zes uur of meer rechtsbijstand wordt verleend, acht punten toegekend.
Ingevolge het derde lid worden, in afwijking van het eerste en tweede lid, aan een zaak waarin eenvoudig rechtskundig advies wordt gegeven twee punten verleend.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand bij de raad een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.
Ingevolge artikel 29, vierde lid, wordt de vergoeding op nihil gesteld indien bij de vaststelling blijkt dat de zaak onder het bereik van een toevoeging van een andere zaak valt.
De raad hanteert bij de toepassing van het Bvr 2000 beleid, neergelegd in werkinstructies.
Volgens de werkinstructie bij artikel 12 van het Bvr 2000 ‘Advieszaken’ kan een toevoeging die expliciet voor procedure is verstrekt, niet zonder meer voor advies worden vastgesteld. Eerst dienen de verrichte werkzaamheden te worden beoordeeld. Als deze werkzaamheden niet onder het bereik van een andere toevoeging vallen, wordt de adviesvergoeding vastgesteld, aldus deze instructie.
Volgens de werkinstructie bij artikel 29 van het Bvr 2000 ‘Intrekking in verband met bereik (artikel 32 Wrb)’, zoals deze luidde ten tijde van belang, kan de toevoeging ten onrechte voor procedure zijn vastgesteld (sluip-P). Hiervoor dient eerst het aanvraagformulier van de toevoeging te worden beoordeeld. Mogelijk was de soort rechtsbijstand bij de aanvraag onbekend of heeft de advocaat advies aangegeven. De toevoeging is verstrekt voor procedure zonder dat de beschikker nadere informatie heeft opgevraagd. Dan dient de vergoeding voor advies te worden vastgesteld, aldus deze instructie.
2. De raad heeft aan een cliënt van [appellante] een toevoeging met kenmerk [.......] verleend voor rechtsbijstand bij het voeren van verweer in een kort geding, waarbij de cliënt is gedaagd wegens schending van een concurrentiebeding uit een door hem aangegaan vennootschapscontract. Die toevoeging is afgegeven voor ‘procedure of advies’. De raad heeft deze cliënt vervolgens een toevoeging met kenmerk [.......] verleend voor rechtsbijstand bij de afwikkeling van deze vennootschap en de voortzetting daarvan als eenmanszaak. Die toevoeging is afgegeven voor ‘procedure’.
[appellante] heeft in de zaak waarvoor de toevoeging met kenmerk [.......] is verleend een vergoeding aangevraagd voor advieswerkzaamheden. De raad heeft die aanvraag afgewezen, omdat beide toevoegingen op hetzelfde rechtsbelang zien en de toevoeging met kenmerk [.......] daarom uitsluitend is verleend voor ‘procedure’. Een procedure is evenwel niet gevoerd. De verrichte advieswerkzaamheden vallen onder het bereik van de toevoeging met kenmerk [.......], aldus de raad.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat beide aanvragen om toevoeging zien op hetzelfde rechtsbelang en, gelet op de aard en inhoud van de tweede aanvraag en de toelichting daarop, er in beginsel aanleiding zou hebben bestaan om hiervoor wederom een toevoeging voor ‘procedure en advies’ te verlenen. De rechtbank heeft het standpunt van [appellante] gevolgd dat de met de tweede toevoeging samenhangende werkzaamheden derhalve niet onder de toevoeging met kenmerk [.......] vallen.
Dit leidt er volgens de rechtbank evenwel niet toe dat het besluit van 8 (de Afdeling begrijpt: 20) januari 2014 geen stand kan houden, aangezien het op de weg van [appellante] had gelegen om bezwaar te maken tegen de verlening van de toevoeging met kenmerk [.......] voor uitsluitend ‘procedure’, in het bijzonder tegen de daaraan ten grondslag liggende opvatting dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De onjuistheid van die opvatting kan thans niet meer ter discussie worden gesteld, aldus de rechtbank.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar betoog dat de raad, gelet op de omstandigheden van dit geval, volgens zijn beleid gehouden was een vergoeding vast te stellen voor ‘advies’.
4.1. [appellante] voert terecht aan dat de rechtbank haar betoog over het beleid van de raad aangaande het vaststellen van een vergoeding voor ‘advies’ ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Uit dit beleid, zoals hiervoor onder 1. is weergegeven, volgt dat onder bepaalde omstandigheden een vergoeding kan worden vastgesteld voor ‘advies’, ook al is de toevoeging verleend voor ‘procedure’. De rechtbank had derhalve dienen te beoordelen of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat die omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. Dat [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de toevoeging met kenmerk [.......] staat daaraan niet in de weg, nog daargelaten de vraag of dat in redelijkheid van haar kon worden gevergd.
4.2. Het oordeel van de rechtbank dat de in geding zijnde advieswerkzaamheden niet onder de toevoeging met kenmerk [.......] vallen, is in hoger beroep niet bestreden, zodat de Afdeling van de juistheid daarvan uitgaat. Dit brengt mee dat is voldaan aan de in de werkinstructie bij artikel 12 van het Bvr vermelde omstandigheid dat de werkzaamheden niet onder het bereik van een andere toevoeging vallen.
Verder heeft [appellante] in een toelichtingsbrief bij het aanvraagformulier voor de tweede toevoeging te kennen gegeven dat zij, alvorens een bodemprocedure aanhangig te maken, onderhandelingen met de wederpartij van haar cliënt over de afwikkeling van de vennootschap zal voeren. Gelet hierop stond de soort rechtsbijstand, advies of procedure, bij de aanvraag nog niet vast. De raad heeft evenwel zonder nadere informatie bij [appellante] op te vragen een toevoeging voor uitsluitend ‘procedure’ verleend. Dit brengt mee dat ook aan de in de werkinstructie bij artikel 29 van het Bvr 2000 vermelde omstandigheid is voldaan.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen vergoeding voor ‘advies’ kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 20 januari 2014 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De raad dient een nieuw besluit te nemen, waarbij aan [appellante] een vergoeding wordt toegekend op grond van artikel 12 van het Bvr 2000. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2014 in zaak nr. 14/771;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 20 januari 2014, zonder kenmerk;
V. draagt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
611.