ECLI:NL:RVS:2015:1031

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201408614/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.J. van Eck
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een subsidieaanvraag door het Mondriaan Fonds

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam Profit Arts and Theory, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 september 2014. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat het bestuur van de stichting Mondriaan Fonds had besloten zijn aanvraag om een subsidie, genaamd werkbijdrage, niet te behandelen. Dit besluit was genomen op 4 september 2013, omdat [appellant] niet had voldaan aan de vereisten voor de aanvraag, zoals vastgelegd in de Deelregeling Werkbijdrage Bewezen Talent (WBT).

Het bestuur had [appellant] herhaaldelijk de gelegenheid gegeven om de ontbrekende bijlagen in te dienen, maar hij had dit nagelaten. De rechtbank oordeelde dat het bestuur terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zijn aanvraag niet voldeed aan de bijlagenvereisten. Hij stelde dat hij had gehandeld conform advies van medewerkers van het Mondriaan Fonds. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat er geen toezeggingen waren gedaan die [appellant] het vertrouwen konden geven dat zijn aanvraag in behandeling zou worden genomen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van het bestuur om de aanvraag niet in behandeling te nemen werd als rechtmatig beschouwd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 april 2015.

Uitspraak

201408614/1/A2.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], handelend onder de naam Profit Arts and Theory,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 september 2014 in zaak nr. 14/1502 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de stichting Stichting Mondriaan Fonds, stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2013 heeft het bestuur [appellant] medegedeeld zijn aanvraag om een subsidie, genaamd werkbijdrage, op grond van de Deelregeling Werkbijdrage Bewezen Talent (hierna: de Deelregeling WBT) niet te behandelen.
Bij besluit van 31 januari 2014 heeft het bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2015, waar het bestuur, vertegenwoordigd door C. Lindo, werkzaam bij het Mondriaan Fonds, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. […], of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid (hierna: de Wsc) wordt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gemachtigd om namens de Staat tot oprichting of mede-oprichting over te gaan van privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die tot doel hebben het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van één of meer cultuuruitingen te bevorderen door daartoe subsidies te verstrekken.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, eerste volzin, stelt het bestuur van een fonds één of meer reglementen vast waarin in ieder geval worden vastgelegd de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het verstrekken van subsidies hanteert, alsmede de verplichtingen die aan de subsidieontvanger worden opgelegd.
Ingevolge artikel 11 verstrekt het bestuur van een fonds subsidies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, bij beschikking.
Het bestuur heeft, gelet op artikel 10, vierde lid, van de Wsc, het Algemeen reglement Mondriaan Fonds voor de stimulering van activiteiten op het gebied van de hedendaagse beeldende kunst en cultureel erfgoed (Stcrt. 2013, 389) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan het bestuur subsidies verstrekken met als doel de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, kan het bestuur om het doel te verwezenlijken een of meerdere deelregelingen vaststellen.
Ingevolge het derde lid worden in de in het tweede lid bedoelde deelregelingen nadere bepalingen opgenomen inzake de wijze van aanvragen en het verstrekken van een subsidie.
Ingevolge het vijfde lid wordt een subsidie uitsluitend verstrekt indien de aanvraag naar het oordeel van het bestuur, gehoord het bevoegde adviesorgaan, voldoet aan de in de betreffende deelregeling vastgestelde criteria.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, dient een aanvrager die voor een subsidie in aanmerking wenst te komen bij het fonds een aanvraag daartoe in met gebruikmaking van een voor dit doel door het bestuur te verstrekken aanvraagformulier.
Ingevolge het derde lid wordt een aanvraag alleen in behandeling genomen als het volledig ingevulde aanvraagformulier tijdig is ontvangen, volgens de in de toelichting bij het formulier vermelde richtlijnen is ingevuld en vergezeld gaat van het in de toelichting bij het formulier aangegeven documentatie- en informatiemateriaal.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Deelregeling WBT (Stcrt. 2012, 27252) kan een werkbijdrage bewezen talent worden verstrekt aan beeldend kunstenaars.
Ingevolge artikel 3 dient de aanvraag voor een werkbijdrage, naast de bepalingen vastgesteld in het Algemeen reglement, in het aanvraagformulier en in de toelichting daarop, vergezeld te gaan van visueel documentatiemateriaal, een cv, een werkplan en een presentatievoorstel voor het zichtbaar maken van het werk.
2. Het bestuur heeft de aanvraag van [appellant] niet in behandeling genomen, omdat hij - ook na herhaaldelijk verzoek daartoe - niet de bijlagen zoals vermeld in de checklist bij het aanvraagformulier heeft ingediend bij het Mondriaan Fonds. Het was derhalve niet mogelijk die aanvraag inhoudelijk te beoordelen, aldus het bestuur.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn aanvraag niet de bijlagen bevat zoals voorgeschreven in artikel 3 van de Deelregeling WBT. Volgens hem zijn die bijlagen te vinden in zijn bij de aanvraag van 4 juli 2013 ingediende stuk ‘Terugblik, profiel Koningin Beatrix’.
3.1. Op het aanvraagformulier is vermeld dat, afhankelijk van de gevraagde bijdrage, een aantal bijlagen moet worden meegestuurd. Welke bijlagen dat zijn, is te lezen bij de betreffende bijdrage op de website van het Mondriaan Fonds. Op die website is bij de Werkbijdrage Bewezen Talent een checklist opgenomen waarin de bijlagen vermeld in artikel 3 van de Deelregeling WBT nader zijn bepaald. Volgens het bestuur ontbreken bij de aanvraag van [appellant] de bijlagen vermeld in de nummers 1, 2, 4, 5 en 6 van die checklist, te weten:
- een cv met de belangrijkste gegevens over zijn beroepspraktijk met de nadruk op de laatste drie tot vier jaar;
- een toelichting op zijn werk en de beroepspraktijk;
- een presentatieplan met toelichting op de wijze waarop hij zich zal inspannen om het werk te presenteren;
- visueel documentatiemateriaal met werk uit de afgelopen drie tot vier jaar in maximaal twintig digitale afbeeldingen;
- een documentatielijst bij de meegestuurde documentatie.
3.2. De Afdeling heeft kennis genomen van het door [appellant] bij de aanvraag overgelegde stuk ‘Terugblik, profiel Koningin Beatrix’ en is met de rechtbank van oordeel dat het bestuur zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] met dat stuk de gevraagde bijlagen niet, althans voor het bestuur niet kenbaar, heeft ingediend.
De rechtbank heeft verder met juistheid vastgesteld dat het bestuur [appellant] op 15 juli 2013 en 6 augustus 2013 in de gelegenheid heeft gesteld de ontbrekende bijlagen alsnog over te leggen en dat [appellant] dat niet heeft gedaan.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bestuur in beginsel toepassing heeft mogen geven aan de in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 10, derde lid, van het Algemeen reglement en artikel 3 van de Deelregeling WBT, neergelegde bevoegdheid om de aanvraag van [appellant] niet in behandeling te nemen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Volgens hem heeft hij zijn aanvraag ingediend overeenkomstig het advies van een [medewerkster a] van het Mondriaan Fonds, en heeft een andere [medewerker b] van dat fonds, hem telefonisch medegedeeld dat zijn aanvraag kwalitatief zeer hoog was. Gelet hierop mocht hij erop vertrouwen dat zijn aanvraag voldeed aan de voorwaarden om deze in behandeling te nemen, aldus [appellant].
4.1. Dit betoog faalt eveneens. [appellant] heeft in de colofon bij het stuk ‘Terugblik, profiel Koningin Beatrix’ vermeld dat dit "conform telefonisch overleg met [medewerkster a], Mondriaan Fonds" is opgesteld. Hieruit volgt, wat daar ook van zij, geenszins dat [medewerkster a] de toezegging heeft gedaan dat de aanvraag in de door [appellant] ingediende vorm in behandeling zou worden genomen. Dat geldt evenzeer voor de opmerking die [medewerker b] zou hebben gemaakt. Daarbij komt dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, [medewerker b] [appellant] op 15 juli 2013 schriftelijk heeft medegedeeld dat het Mondriaan Fonds de aanvraag wenst te ontvangen met alle vereiste bijlagen zoals vermeld op de website. De rechtbank heeft bovendien terecht overwogen dat van rechtens te honoreren verwachtingen in beginsel alleen sprake kan zijn indien er aan het bestuursorgaan toe te rekenen toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, hetgeen hier niet het geval is.
5. [appellant] klaagt ten slotte dat de behandeling van de zaak ter zitting bij de rechtbank, anders dan in de uitnodigingsbrief stond vermeld, niet ongeveer 75 minuten heeft geduurd maar ongeveer 25 minuten.
5.1. In de Awb noch in een andere wet is voorgeschreven hoelang een zitting bij de rechtbank dient te duren. In artikel 8:65 van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter het onderzoek ter zitting sluit, wanneer hij van oordeel is dat het onderzoek is voltooid. Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, hebben partijen het recht voor het laatst het woord te voeren.
Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank op 9 september 2014 blijkt dat de rechtbank alle vragen heeft gesteld die zij nodig achtte, en dat [appellant] vervolgens in de gelegenheid is gesteld een laatste opmerking te maken. De rechtbank heeft aldus gehandeld in overeenstemming met artikel 8:65 van de Awb. Nu ook overigens niet is gebleken dat [appellant] door de zittingsduur in zijn processuele belangen is geschaad, kan de klacht dat die duur korter was dan vermeld in de uitnodigingsbrief niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
611.