201408473/1/A3.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Venray,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 september 2014 in zaak nr. 14/1197 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Venray.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2013 heeft de burgemeester [naam persoon] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Venray (hierna: de woning) en de daarbij behorende garage met ingang van 18 november 2013 te sluiten voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft de burgemeester, beslissend op de door [appellante] en [naam persoon] daartegen gemaakte bezwaren, het besluit van 11 november 2013 herroepen door af te zien van de last onder bestuursdwang en te volstaan met een waarschuwing, en de verzoeken van [appellante] en [naam persoon] om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Bij uitspraak van 3 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2015, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.W.H. Verheijen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2. Aan het besluit van 11 november 2013, dat niet is gericht aan [appellante], heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de politie op 15 oktober 2013 een hennepkwekerij met 344 bijna volgroeide hennepplanten heeft aangetroffen in de kelder onder de garage van de woning. Hangende bezwaar heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek van [naam persoon] tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat het toen nog niet ter uitvoering gebrachte besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De burgemeester heeft zich in het besluit van 27 februari 2014 op het standpunt gesteld dat de sluiting van de woning bij een eerste overtreding niet onrechtmatig was, maar het besluit van 11 november 2013 toch herroepen, omdat hij wilde voorkomen dat de opgelegde bestuurlijke maatregel gelet op het tijdsverloop wellicht een punitief karakter zou krijgen. De last onder bestuursdwang tot sluiting van de woning is derhalve nooit geëffectueerd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester haar verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten terecht heeft afgewezen. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de herroeping van het besluit van 11 november 2013 niet het gevolg is van een aan de burgemeester te wijten onrechtmatigheid. Zo heeft de burgemeester haar ten onrechte in dat besluit niet als belanghebbende aangemerkt en zij heeft derhalve vooraf geen zienswijze kunnen indienen, aldus [appellante]. Nu tijdens de hoorzitting in bezwaar de vraag of zij als belanghebbende moest worden aangemerkt centraal stond, wordt haar door de rechtbank ten onrechte tegengeworpen dat het voor haar rekening en risico komt dat zij geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen het besluit van 11 november 2013. Het verzuim is derhalve niet in bezwaar hersteld, aldus [appellante]. Bovendien is de door de burgemeester gegeven motivering voor de herroeping van het besluit van 11 november 2013 en de daarbij ter zitting bij de rechtbank gegeven toelichting onvoldoende om aan dat besluit de onrechtmatigheid te ontnemen.
3.1. De burgemeester heeft zich in het besluit van 27 februari 2014 op het standpunt gesteld dat de sluiting van de woning bij een eerste overtreding niet onrechtmatig was. Uit de in het besluit van 27 februari 2014 gegeven motivering voor de herroeping van het besluit van 11 november 2013 blijkt dat de burgemeester dat besluit heeft herroepen wegens veranderde feiten en omstandigheden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2006 in zaak nr. 200508538/1) is een herroeping wegens veranderde feiten en omstandigheden geen herroeping wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
3.2. Dat [appellante] in het besluit van 11 november 2013 niet als belanghebbende is aangemerkt en derhalve vooraf geen zienswijze heeft kunnen indienen, heeft niet tot herroeping van dat besluit geleid en hoefde daar ook niet toe te leiden. Hiertoe is redengevend dat dit verzuim is hersteld in bezwaar. [appellante] is in bezwaar alsnog als belanghebbende gehoord en aangezien de sluiting van de woning nooit is geëffectueerd, is zij hierdoor niet benadeeld. [appellante] heeft bovendien in bezwaar geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de tijdelijke sluiting van de woning, hetgeen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voor haar rekening en risico komt. [appellante] kon in de bezwaarprocedure over alle inhoudelijke stukken beschikken, zodat er voor haar geen belemmeringen waren om in bezwaar inhoudelijke argumenten aan te dragen.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen recht bestaat op vergoeding van de gemaakte kosten ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Slump w.g. De Vries
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
582-816.