201309789/1/R2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoevarko B.V., gevestigd te Oirschot,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2012 heeft het college de door Hoevarko verzochte saldering krachtens de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant (hierna: stikstofverordening) voor het uitbreiden/wijzigen van de scharrelvarkenshouderij aan de Langereijt 37 te Oostelbeers, geweigerd.
Bij besluit van 10 september 2013, kenmerk C2070143/3431040, heeft het college het door Hoevarko hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Hoevarko beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2015, waar Hoevarko, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.G. Heideman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat Hoevarko geen belang heeft bij de uitkomst van deze procedure, nu bij gebrek aan voor uitgifte beschikbaar saldo is besloten de uitgifte van deposities uit de bank te beëindigen.
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 augustus 2010 in zaak nr. 200909861/1/H1), kan in de stelling dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming op zichzelf belang bij het ingestelde rechtsmiddel worden gevonden, indien de gestelde schade tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
Hoevarko brengt naar voren dat zij vertragingsschade heeft geleden, nu zij de beoogde uitbreiding van haar veehouderij niet heeft kunnen realiseren. Als zij de beoogde uitbreiding alsnog zou willen realiseren moet zij de daartoe benodigde emissierechten die door de instelling van de depositiebank schaars en duur zijn geworden op de markt verwerven.
De Afdeling is van oordeel dat Hoevarko tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat er vertragingsschade kan zijn geleden als gevolg van het bestreden besluit of althans als gevolg van het primaire besluit van 6 februari 2012. Indien het college had ingestemd met de verzochte saldering, zou immers met de uitbreiding van de veehouderij kunnen zijn begonnen. Bovendien zou Hoevarko dan geen kosten hebben hoeven maken om emissierechten op de markt te verwerven.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van Hoevarko niet-ontvankelijk te verklaren.
3. Hoevarko betoogt dat het college de verzochte saldering op grond van de stikstofverordening ten onrechte heeft geweigerd vanwege het ontbreken van een certificaat van Skal. Hoevarko voert aan dat de nieuw te bouwen stal en de wijze waarop zij de scharrelvarkens zal houden feitelijk voldoen aan de eisen van Skal en ook voldoen aan de gelijkwaardige certificerings-eisen van ProduCert van IKB Nederland Varkens.
4. Het college heeft bij het bestreden besluit de op 29 maart 2013 in werking getreden Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant 2013 (hierna: stikstofverordening 2013) als uitgangspunt genomen. Op grond van de overgangsbepaling van artikel 27 van de stikstofverordening 2013 heeft het college de stikstofverordening en de daarbij behorende bijlage 1 toegepast zoals die gold op de datum van indiening van de aanvraag van saldering, te weten 26 augustus 2011. De desbetreffende emissie-eisen bevatten geen uitzondering voor het houden van scharrelvarkens, zodat deze eisen onverkort van toepassing zijn op de bedrijfsvoering van Hoevarko. Voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 34 van de stikstofverordening ziet het college geen aanleiding, nu in de stikstofverordening 2013 en de daarbij behorende bijlage 1 het houden van scharrelvarkens exclusief is gekoppeld aan het in bezit hebben (dan wel een aanvraag daartoe) van een Skal-certificaat en Hoevarko dit certificaat niet in bezit heeft noch heeft aangevraagd voor haar bedrijf.
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 april 2014 in zaak nr. 201304552/1/R2), bevat de stikstofverordening 2013 overgangsbepalingen, maar voorziet deze niet in overgangsbepalingen met betrekking tot ten tijde van de inwerkingtreding van de stikstofverordening 2013 aanhangige bezwaarschriften. De stikstofverordening 2013 heeft voor de op het moment van inwerkingtreding van die verordening aanhangige bezwaarschriften dan ook onmiddellijke werking. De stikstofverordening 2013 was ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar het toepasselijke recht. Gelet op het voorgaande heeft het college het bestreden besluit gebaseerd op een op dat moment niet meer geldende verordening, zodat het beroep reeds om die reden gegrond is en het bestreden besluit om die reden dient te worden vernietigd. Aan een beoordeling van de beroepsgronden komt de Afdeling derhalve niet toe.
6. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het besluit van 10 september 2013 in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
Bij besluit van17 december 2013 heeft het college de Regeling stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant gewijzigd. Ingevolge het gewijzigde artikel 5, eerste lid, worden salderingsverzoeken afgewezen indien ten aanzien van een of meerdere Natura 2000-gebieden waarop het verzoek betrekking heeft, te weinig ruimte in de depositiebank aanwezig is. Voorts heeft het college bij dit besluit bepaald dat het saldo van de depositiebank op nul mol per hectare dient te worden gezet. In aanmerking genomen dat niet in geschil is dat ook volgens de berekeningswijze van de stikstofverordening 2013 ten behoeve van de beoogde uitbreiding van de veehouderij saldering nodig is, zal bij een nieuw te nemen besluit op bezwaar het besluit van 6 februari 2012 waarbij de verzochte saldering is afgewezen in stand blijven, reeds omdat voor toewijzing van de verzochte saldering geen ruimte in de depositiebank aanwezig is.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 10 september 2013, kenmerk C2070143/3431040;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoevarko B.V in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoevarko B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Baaren
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
12-579.