201401997/1/A1.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Buren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2014 in zaak nr. 13/2944 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Buren.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2012 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vernieuwen van een chalet ten behoeve van bewoning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. Golstein, en het college, vertegenwoordigd door P.H. Spee, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft op 3 mei 2010 bouwvergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk vernieuwen van een chalet op het perceel. Het bouwplan is in strijd met zowel het ten tijde van de aanvraag ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Maurik, gedeeltelijke herziening D (1983)" als het huidige ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2008", dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Buren op 29 september 2009.
2. Het college heeft aan de weigering bouwvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het niet bereid is ten behoeve van het bouwplan af te wijken van het bestemmingsplan, omdat het bouwplan in strijd is met het gemeentelijk en provinciaal beleid om geen burgerwoningen in het buitengebied toe te staan.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan hem een bouwvergunning dient te verlenen. Hiertoe voert [appellant] aan dat hem tijdens de gemeenteraadsvergadering van 29 september 2009, waarin het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" is vastgesteld, een persoonlijke gedoogbeschikking ten behoeve van de bewoning van het chalet is toegezegd en dat de daarvoor benodigde aanvraag om bouwvergunning vervolgens op verzoek van een ambtenaar is ingediend.
3.1. Naar aanleiding van de vergadering van de raad van 29 september 2009 heeft [appellant] op 27 oktober 2009 een aanvraag voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking ingediend bij het college, om het chalet te kunnen bewonen. Niet in geschil is dat [appellant] de aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend op verzoek van een ambtenaar van de gemeente.
Uit de notulen van de raadsvergadering van 29 september 2009 kan niet worden opgemaakt dat de raad of de toenmalige wethouder W.G. Hompe ondubbelzinnig en ongeclausuleerd heeft toegezegd dat aan [appellant] een persoonsgebonden gedoogbeschikking zou worden verleend. Uit de notulen blijkt uitsluitend dat het college in dit kader heeft toegezegd te zullen onderzoeken of een persoonlijke gedoogbeschikking mogelijk zou kunnen zijn. De rechtbank heeft in de door [appellant] in beroep overgelegde verklaringen terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat niet van de juistheid van de notulen kan worden uitgegaan. De verklaring van [getuige A] heeft geen betrekking op het verhandelde tijdens de raadsvergadering van 29 september 2009 en de verklaring van [getuige B] dat hij in de veronderstelling was dat er tijdens die vergadering een gedoogbeschikking aan [appellant] is toegezegd door de gemeenteraad, wordt niet onderbouwd met objectieve gegevens.
Daargelaten dat van een toezegging derhalve niet is gebleken en het college de aanvraag om gedoogbeschikking op 3 juli 2012 heeft afgewezen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het beschikken over een persoonsgebonden gedoogbeschikking ten behoeve van de bewoning van het bestaande chalet niet betekent dat het college de gevraagde bouwvergunning dient te verlenen. De rechtbank heeft terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat door de mededeling van een ambtenaar, dat een bouwvergunning noodzakelijk was om de aanvraag voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking te kunnen beoordelen, bij [appellant] het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de bouwvergunning voor vernieuwing van het chalet zonder meer zou worden verleend.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op de aan hem toegezegde gedoogbeschikking, het feit dat de aanvraag om bouwvergunning op verzoek van een ambtenaar is ingediend en de bijzondere omstandigheden van het geval, niet in redelijkheid kon weigeren om af te wijken van het bestemmingsplan dan wel om de vernieuwing van het chalet anderszins planologisch mogelijk te maken.
4.1. Gelet op hetgeen in 3.1 is overwogen bestaat geen grond voor het oordeel dat toezeggingen zijn gedaan waaraan [appellant] de rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen dat aan hem een bouwvergunning zou worden verleend.
Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het gemeentelijk en provinciaal beleid om geen extra burgerwoningen in het buitengebied toe te staan. In de omstandigheid dat het college, gelet op de omstandigheden waaronder het chalet in het verleden met medeweten van de gemeente is gebouwd en gelet op het feit dat het chalet langdurig als woning in gebruik is geweest, heeft onderzocht of het ondanks de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" vastgelegde agrarische bestemming bewoning door [appellant] mogelijk kon maken door middel van een persoonsgebonden gedoogbeschikking, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid kon weigeren medewerking te verlenen aan het bouwplan.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Slump w.g. Deen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
604.