201405000/2/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2014 in zaak nr. 13/1563 in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2012 heeft het college de schulddienstverlening aan [appellant] beëindigd.
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Plaisier en B.M. Karijowiredjo, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 31 december 2014 heeft de Afdeling het college opgedragen binnen tien weken na verzending daarvan het besluit van 5 november 2012 te heroverwegen.
Bij besluit van 25 februari 2015 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 5 november 2012 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de schulddienstverlening wordt voortgezet.
[appellant] heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van de bij hem opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2. Met de gegrondverklaring van het bezwaar en voortzetting van de schulddienstverlening bij het nieuwe besluit op bezwaar van 25 februari 2015 is het college in voormelde zin aan [appellant] tegemoetgekomen.
3. Het verzoek dient als gegrond op na te melden wijze te worden toegewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.981,88 (zegge: negentienhonderdeenentachtig euro en achtentachtig cent), waarvan € 1.960,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 290,00 (zegge: tweehonderdnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
686.