201400622/1/R2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Lopik,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Lopik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2013 nr. 7 heeft de raad het bestemmingsplan "Naast [locatie 1]" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg, en de raad, vertegenwoordigd door J. Broeke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de maatschap [maatschap], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in de vergroting van het bestaande agrarische bouwvlak dat is toegekend aan het ongenummerde perceel dat ligt naast de woning van [appellant] aan de [locatie 1]. Dat ongenummerde perceel is eigendom van [maatschap], die voornemens is daar een nieuwe ligboxenstal te bouwen voor zijn veehouderij, die is gevestigd aan de [locatie 2]. In de huidige situatie zijn op het ongenummerde perceel reeds agrarische gebouwen en bebouwing aanwezig, waaronder een voormalige jongveestal die in de toekomst als berging zal worden gebruikt.
4. [appellant] stelt dat het plan in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (hierna: PRV) is vastgesteld nu het voorziet in een nieuw agrarisch bouwperceel.
4.1. De raad betoogt dat het plan voorziet in de in het vorige bestemmingsplan reeds bestaande mogelijkheid om de gronden naast de [locatie 1] te bebouwen. Daarmee voorziet het plan volgens de raad niet in een nieuw agrarisch bouwperceel. Voorts betoogt de raad dat het plan mede voorziet in een bedrijfsverplaatsing, die voldoet aan de daaraan door de PRV gestelde eisen. In dit verband voert de raad aan dat het plan leidt tot een verbetering van de landbouwstructuur die is voorzien op een bestaand agrarisch bouwperceel.
4.2. Ingevolge artikel 4.13, tweede lid, aanhef en onder b, van de PRV bevat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels die voorzien in nieuwe agrarische bouwpercelen tenzij het gaat om verplaatsing van grondgebonden landbouw waardoor een verbetering van de landbouwstructuur ontstaat en is gebleken dat hervestiging op een bestaand agrarisch bouwperceel niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 1.1, tweede lid, wordt onder agrarisch bouwperceel verstaan: een aaneengesloten terrein, waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, bedrijfswoning(en) met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd.
4.3. Het ongenummerde perceel naast de woning van [appellant] had in het voorheen geldende bestemmingsplan reeds een agrarisch bouwvlak. Dat bouwvlak was door middel van een koppelteken op de plankaart verbonden met het bouwvlak op het aan de overzijde van de weg gelegen perceel [locatie 2], zodat in het vorige bestemmingsplan in planologisch opzicht één bouwvlak bestond.
Ten tijde van de vaststelling van het plan waren beide aan weerszijden van de weg gelegen bouwvlakken bebouwd. Gelet op artikel 1.1, tweede lid, van de PRV ingevolge waarvan een agrarisch bouwperceel een aaneengesloten terrein is, moet op grond van de feitelijke situatie worden geconcludeerd dat in dit geval ten tijde van de vaststelling van het plan reeds twee agrarische bouwpercelen als bedoeld in dat artikellid bestonden.
Nu ten tijde van de vaststelling van het plan al twee agrarische bouwpercelen bestonden, voorziet het plan niet in een nieuw agrarisch bouwperceel. Het plan is dan ook niet in strijd met artikel 4.13, tweede lid, aanhef en onder b, van de PRV dat niet toestaat dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevat die voorzien in nieuwe agrarische bouwpercelen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] stelt dat het plan leidt tot een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. In dit verband wijst hij erop dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf leidt tot ernstige geluidhinder door de onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarnaast wijst hij op de mogelijkheid van vestiging van een bedrijfswoning.
5.1. De raad betoogt onder verwijzing naar het "Akoestisch Onderzoek [maatschap] [locatie 3]" van 11 juli 2014 van Sain Milieuadvies (hierna: het akoestisch onderzoek), dat het plan niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] leidt, indien de in het akoestisch onderzoek genoemde maatregelen ten uitvoer worden gebracht.
Met betrekking tot het betoog dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de vestiging van een bedrijfswoning, brengt de raad naar voren dat het plan de vestiging van een bedrijfswoning op dit perceel niet toestaat nu in de verbeelding voor de gronden ter hoogte van het perceel geen aanduiding omtrent het maximum aantal wooneenheden is opgenomen.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor een grondgebonden veehouderij waarbij niet meer bedrijfswoningen mogen worden gebouwd dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
In de verbeelding is voor de gronden ter hoogte van het perceel naast [locatie 1] geen aanduiding omtrent het maximum aantal wooneenheden opgenomen.
5.3. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat is beoogd op het perceel naast [locatie 1] geen bedrijfswoning mogelijk te maken. De Afdeling is evenwel van oordeel dat dit niet duidelijk uit het plan blijkt nu in de verbeelding geen aanduiding is aangebracht waaruit dit volgt.
Het betoog slaagt in zoverre.
5.4. Volgens het akoestisch onderzoek is de nieuwe bedrijfssituatie ruimtelijk inpasbaar indien de oprit naar het perceel naast [locatie 1] wordt verlegd. Deze situering van de oprit is echter niet vastgelegd in het plan. De raad heeft de akoestische gevolgen van andere mogelijke situeringen van de oprit niet onderzocht. Het bestreden besluit is dan ook in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt ook in zoverre.
6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. Het beroep is gegrond. Gelet op het overwogene in 5.3 en 5.4 is het bestreden besluit van 26 november 2013 genomen in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening onderscheidenlijk artikel 3:2 van de Awb.
Bestuurlijke lus
8. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De raad dient met inachtneming van hetgeen in 5.3. en 5.4 is overwogen binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen dat ertoe strekt in het plan vast te leggen dat op het perceel naast [locatie 1] geen bedrijfswoning is toegestaan. Daarnaast dient de raad bij de verschillende mogelijke situeringen van de oprit de akoestische belasting van de woning [locatie 1] nader te onderzoeken en te bezien of het besluit in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in zoverre in stand kan blijven danwel een dusdanige situering van de oprit naar het perceel naast [locatie 1] in het plan vast te leggen dat de akoestische belasting van de woning [locatie 1] aanvaardbaar is.
Bij de voorbereiding van het besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan artikel 3.4 van de Awb. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt.
9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Lopik op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen daarin in rechtsoverweging 8 is overwogen het besluit van 26 november 2013 nr. 7 te herstellen door voor zover nodig een nader besluit te nemen. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
579.