201405768/1/R2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland,
en
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Schuddebeurs" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2015, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.A. de Waard, advocaat te Goes, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.P. Koster-Braad, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch planologische kader voor de kern Schuddebeurs. Het plangebied is gelegen tussen de Schouwsedijk, de Hanneweg, de waterloop tussen de Kloosterweg en de Dreischorsedijk en de Roterijdijk.
3. [appellant] is woonachtig aan de [locatie 1] te Noordgouwe. Hij richt zich tegen de bestemming "Wonen" die is toegekend aan het tegenover zijn woning gelegen perceel aan de [locatie 3]. Weliswaar is op verzoek van de eigenaar van het perceel [locatie 3] de in het ontwerpplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het realiseren van een nieuwe woning op dat perceel niet in het plan opgenomen, doch volgens [appellant] heeft de raad bij de vaststelling van het plan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bebouwingsmogelijkheden die uit het vorige plan zijn overgenomen niet opnieuw bezien, mede in relatie tot de op het moment van vaststelling geldende regelgeving. In dit verband betoogt [appellant] dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid neergelegd in het rapport "Cultuurhistorie Schuddebeurs, inventarisatie, waardering en visie", opgesteld op 12 juni 2012, laatstelijk gewijzigd op 25 oktober 2013, door Stichting Dorp, Stad en Land (hierna: het rapport Cultuurhistorie Schuddebeurs). Tevens wijst [appellant] op de aanwezigheid van landschappelijk waardevolle beplanting. Volgens [appellant] had aan de betreffende gronden de bestemming "Agrarisch" of "Agrarisch met waarden" moeten worden toegekend. Voorts is volgens [appellant] het bestemmingsvlak te ruim vastgesteld.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Wonen" aansluit bij de bestemming "Erf" die in het vorige plan aan de gronden was toegekend. De raad wijst erop dat op grond van het vorige plan erfbebouwing mogelijk was op het perceel, dat het bestemmingsvlak overeenkomt met het bestemmingsvlak "Erf" in het vorige plan en dat op een deel van het perceel bebouwing is opgericht. Volgens de raad zou de bestemming "Agrarisch (met waarden)" tot gevolg hebben dat de ter plaatse bestaande legale bebouwing en het gebruik daarvan onder de bescherming van het overgangsrecht komen te vallen. Hiervoor bestaat geen aanleiding, aldus de raad. Voorts wijst de raad erop dat het plan het niet mogelijk maakt dat een hoofdgebouw wordt opgericht en dat de landschappelijke waardevolle beplanting op het perceel wordt beschermd door de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1".
5. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 3] een bouwvlak met de bestemming "Wonen" en de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 13.1, lid 13.1.1, aanhef en onder a en c van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor de huisvesting van personen in woningen en hierbij ondergeschikte voorzieningen zoals wegen, parkeervoorzieningen, waterhuiskundige voorzieningen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Ingevolge lid 13.1.2 mogen op deze gronden, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 13.2, lid 13.2.1, onder a, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘landhuis’, ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’, ‘aaneengebouwd’of ‘specifieke
bouwaanduiding - 1’.
Ingevolge lid 13.2.2, aanhef en onder e, mag de totale bebouwde oppervlakte van het zij- en achtererf gelegen buiten het aanduidingsvlak ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ of ‘aaneengebouwd’ (overkappingen meegerekend) maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m2.
Ingevolge artikel 13.5, lid 13.5.1, aanhef en onder a en b, wordt tot strijdig gebruik met de bestemming "Wonen" gerekend het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte danwel het inrichten en/of gebruiken van een
aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf.
Ingevolge artikel 16.1, lid 16.1.1, zijn de voor ‘Waarde - Cultuurhistorie -1’ aangewezen gronden, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het historische en ruimtelijke landschappelijke en stedenbouwkundige karakter en het behoud, herstel en/of versterking van de bouwkundige karakteristieke panden, met de waardering ‘zeer hoog’ en ‘hoog’ zoals [op]genomen in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten van deze regels.
Ingevolge artikel 16.2, lid 16.2.1, aanhef en onder d, is het binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) bomen en of andere opgaande beplanting te (laten) verwijderen, kappen, rooien of beschadigen.
Ingevolge artikel 24, lid 24.4, aanhef en onder b, mogen in die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken ten tijde van de inwerkingtreding van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
Ingevolge lid 24.4, aanhef en onder c, voor zover relevant, is in geval van (her)oprichting van gebouwen het bepaalde in lid 24.4 onder b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
6. Ter plaatse van het perceel is in de verbeelding geen bouwaanduiding opgenomen. Gelet hierop mag ingevolge artikel 13.2, lid 13.2.1 geen hoofdgebouw op het perceel worden opgericht. Op het zuidelijk deel van het perceel [locatie 3] staat een schuur met daaraan een kleine woning aangebouwd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de schuur en de woning reeds lange tijd aanwezig zijn en voor zover kon worden nagegaan legaal zijn opgericht als bijgebouwen bij de woning aan [locatie 2]. [appellant] heeft dit op zichzelf niet betwist.
De Afdeling overweegt dat met betrekking tot legale bouwwerken en legaal gebruik voorop staat dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan alleen uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Volgens de raad sluit de bestemming "Wonen" aan bij de feitelijke situatie. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad de bestaande bebouwing op het perceel niet in redelijkheid als zodanig heeft kunnen bestemmen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is gemaakt dat de legaal aanwezige bebouwing agrarisch wordt gebruikt zodat de raad in redelijkheid de door [appellant] gewenste bestemmingen "Agrarisch" of "Agrarisch met waarden" niet passend heeft geacht. Voor zover [appellant] betoogt dat de bestemming "Wonen" niet in overeenstemming is met het terughoudende beleid van de gemeente om permanente bewoning van bestaande erfbebouwing toe te staan, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 13.5, lid 13.5.1, van de planregels gebruik van de bestaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte en/of gastverblijf, niet is toegestaan.
Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat aan het onbebouwde deel van het perceel ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend, overweegt de Afdeling het volgende. De betreffende gronden maakten onder het vorige bestemmingsplan "Schuddebeurs", door de raad vastgesteld op 5 november 1974 en door het college van gedeputeerde staten van Zeeland goedgekeurd op 7 april 1975, (hierna "Schuddebeurs" 1974) deel uit van het bestemmingsvlak met de bestemming "Erf". De bestemming stond erfbebouwing toe. In de toelichting is vermeld dat het plan overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012) is opgesteld. De raad heeft verder uiteengezet dat de SVBP 2012 niet de bestemming "Erf" kent zodat ervoor is gekozen om aan de gronden waaraan in het vorige bestemmingplan die bestemming was toegekend, in het plan de bestemming "Wonen" toe te kennen. De raad heeft ter zitting bevestigd dat dit voor alle gronden in het plangebied die voorheen waren bestemd als "Erf" geldt. Er is geen aanleiding om de door de raad gehanteerde plansystematische uitgangspunten in zoverre onredelijk te achten. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Wonen" niet aansluit bij het feitelijke gebruik van het perceel [locatie 3].
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met de uitgangspunten die zijn neergelegd in het rapport Cultuurhistorie Schuddebeurs dat aan het plan ten grondslag is gelegd, overweegt de Afdeling als volgt. Uit het rapport volgt dat de Zuiddijk zelf en het ten zuiden daarvan gelegen open polderlandschap een hoge belevingswaarde heeft. Als beleidsrichting geldt ter plaatse het respecteren van stedenbouwkundige en/of architectonische karakteristieken. Met betrekking tot de bebouwing is vermeld dat bij wijziging of vervanging met respect dient te worden omgegaan met de aanwezige of oorspronkelijke stedenbouwkundige kenmerken, zoals rooilijnen, bouwmassa e.d.. Als richtlijn voor nieuwe ontwikkelingen is opgenomen dat aan de zuidzijde van de Zuiddijk geen verdere verdichting met bebouwing plaatsvindt.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het historische en ruimtelijke landschappelijke en stedenbouwkundige karakter van de Zuiddijk en de omgeving daarvan wordt beschermd door de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1" die aan het perceel is toegekend. De Afdeling ziet niet in waarom de toegekende dubbelbestemming en het dienaangaande bepaalde in de planregels onvoldoende zou zijn voor bescherming van de door [appellant] gestelde landschappelijke waardevolle beplanting op het perceel.
Voorts is op het perceel bebouwing aanwezig met een oppervlakte van circa 150 m2. Ingevolge artikel 13.2, lid 13.2.2, aanhef en onder e, van de planregels mag de totale oppervlakte van bijgebouwen bij de vrijstaande woning aan de [locatie 2], waartoe het perceel behoort, op het perceel maximaal 40 m2 bedragen. Voor zover de bestaande bebouwing op het perceel deze maatvoering overschrijdt, is die bebouwing ingevolge artikel 24, lid 24.4, aanhef en onder b, van de planregels als zodanig bestemd. Ingevolge lid 24.4, aanhef en onder c, geldt dat in geval van heroprichting van die bebouwing de grotere maatvoering uitsluitend mag worden aangehouden indien de herbouw geschiedt op dezelfde plaats. Bij verplaatsing van de bebouwing geldt de maximale maatvoering neergelegd in artikel 13.2, lid 13.2.2, aanhef en onder e. Gelet hierop is het standpunt van de raad dat verdere verdichting ter plaatse op grond van het plan niet mogelijk is, juist.
De Afdeling ziet op grond van het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met de uitgangspunten neergelegd in het rapport Cultuurhistorie Schuddebeurs.
Ten slotte blijkt uit de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan "Schuddebeurs" 1974 dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Erf" een breedte heeft van circa 48 meter. De breedte van het bestemmingsvlak "Wonen" in het plan is circa 47, meter, zodat geen aanleiding bestaat [appellant] te volgen in zijn standpunt dat het bestemmingsvlak ruimer is vastgesteld dan in het vorige plan.
Het betoog faalt.
6.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
6.2. Voor zover [appellant] aanvoert dat de woonbestemming op het perceel [locatie 3] de mogelijkheden voor bedrijfsuitbreiding van een agrarische ondernemer van een naburig perceel hindert, beroept hij zich op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belang bij behoud van zijn woonomgeving. Gelet hierop zal de Afdeling deze beroepsgrond buiten bespreking laten, nu artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Helder w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
343.