ECLI:NL:RVS:2015:1099

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201402268/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2008, herziening 1a en de rechtsgeldigheid van bestemmingen

Op 8 april 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Buitengebied 2008, herziening 1a" van de gemeente Baarle-Nassau. Het geschil ontstond naar aanleiding van een besluit van de raad van de gemeente, genomen op 11 december 2013, waarbij het bestemmingsplan werd vastgesteld. Appellant sub 1, wonend te Ulicoten, en appellant sub 2, gevestigd te Baarle-Nassau, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. De Afdeling heeft de zaak op 29 januari 2015 ter zitting behandeld, waarbij beide appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. W. Krijger, en de raad door ing. J. Klei.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen. Appellant sub 1 betwist de toekenning van de woonbestemming aan zijn percelen, omdat hij meent dat dit de legalisering van een tweede woning op zijn perceel in de weg staat. De raad heeft echter gesteld dat er geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden en dat de woonbestemming daarom passend is. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid tot deze conclusie heeft kunnen komen.

Appellant sub 2 heeft zich gericht tegen de begrenzing van het bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf" voor haar perceel. De raad heeft erkend dat de verbeelding niet in overeenstemming is met de situatietekening die door appellant sub 2 is overgelegd. De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit in dit opzicht niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en vernietigt het besluit voor dit onderdeel. De raad wordt opgedragen om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen.

De uitspraak concludeert met de veroordeling van de raad tot vergoeding van proceskosten voor appellant sub 2, terwijl het beroep van appellant sub 1 ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

201402268/1/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau,
2. [appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Baarle-Nassau,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2008, herziening 1a" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2015, waar [appellant sub 1], en [appellant sub 2], beiden vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J. Klei, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Ulicoten. In zijn beroepschrift voert [appellant sub 1] aan dat door het toekennen van één enkelvoudige woonbestemming de ter plaatse in 1976 afgesplitste en onder het overgangsrecht vallende tweede woning op het perceel is wegbestemd. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn betoog toegespitst op het niet toekennen van een agrarische bestemming aan zijn perceel nu dit naar zijn mening met zich zou brengen dat de tweede woning alsnog zou kunnen worden gelegaliseerd. Ook in het bestemmingsplan "Buitengebied 1990" was aan de percelen een agrarische bestemming toegekend. In het verleden is een varkenshouderij aanwezig geweest die is beëindigd maar daarna zijn enige akkerbouwactiviteiten voortgezet. Hij stelt dat het gemeentebestuur na 2005 geen controle ter plaatse heeft uitgevoerd.
2.1. De raad stelt dat in 2010 een controle is uitgevoerd op het perceel van [appellant sub 1] waarbij is geconstateerd dat ter plaatse geen akkerbouwbedrijf meer in werking is. Een woonbestemming is daarom volgens hem een passende bestemming. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat voor de woningsplitsing geen vergunning is verleend.
2.2. Aan de percelen [locatie 1]-[locatie 2] te Ulicoten is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.2.2, aanhef en onder a, van de planregels mag per bestemmingsvlak maximaal één woning worden opgericht, waarbij geldt dat algehele herbouw van een burgerwoning uitsluitend mag plaatsvinden op de bestaande fundamenten.
2.3. Weliswaar is in het bestemmingsplan "Buitengebied 1990" een agrarische bestemming aan het perceel van [appellant sub 1] toegekend maar bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" is dit gewijzigd in een woonbestemming. [appellant sub 1] heeft tegen het ontwerp voor dit plan geen zienswijze ingediend. De woonbestemming is niet van kracht geworden als gevolg van een reactieve aanwijzing van het college van gedeputeerde staten voor dit plandeel, omdat daarmee ter plaatse meer dan één burgerwoning mogelijk werd. Het hiertegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep is ongegrond verklaard.
Verder is van belang dat in een op 4 november 2010 uitgebracht gemeentelijk controlerapport wordt gesteld dat ter plaatse geen bedrijf meer in werking is, er geen stallen of bedrijfsbebouwing meer aanwezig zijn en dat de bedrijfsactiviteiten ongeveer medio 2006 zouden zijn beëindigd. Er waren bij de controle enkele voor privédoeleinden gebruikte schuurtjes aanwezig en een vrij nieuwe schuur waarin op hobbymatige wijze een antieke trekker werd gerestaureerd. Op basis van het controlerapport uit 2010, alsmede het gegeven dat [appellant sub 1] niet is opgekomen tegen de eerder in ontwerp toegekende woonbestemming, heeft de raad bij de vaststelling van het voorliggende plan geconcludeerd dat op deze gronden geen agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, noch dat hiervoor concrete plannen bestaan. [appellant sub 1] heeft niet aan de hand van foto’s of andere concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is en dat ter plaatse bedrijfsmatig agrarische activiteiten worden uitgeoefend. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid een woonbestemming aan het perceel kunnen geven.
Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat het plan had moeten voorzien in twee woningen op het perceel, overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat voor de eerder doorgevoerde woningsplitsing in 1976 niet de daarvoor benodigde bouwvergunning is verleend. Deze woningsplitsing is derhalve illegaal tot stand gekomen. De woningsplitsing viel in het plan "Buitengebied 1990" onder het bouwovergangsrecht. Het overgangsrecht leidt evenwel niet tot een legalisering van de na de woningsplitsing ontstane tweede woning, zodat daartegen nog immer kan worden opgetreden.
Voorts kon [appellant sub 1] aan het gegeven dat in het kader van de onroerendzaakbelasting uit wordt gegaan van twee woningen en aan het gegeven dat een apart huisnummer is toegekend na de woningsplitsing niet de verwachting ontlenen dat de raad in het plan op de percelen twee afzonderlijke woningen zou toestaan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om de tweede woning niet als zodanig te bestemmen.
2.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
3. Het beroep van [appellant sub 2] heeft betrekking op de begrenzing van het bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 3] te Baarle-Nassau. Zij stelt dat de nota van zienswijzen vermeldt dat dit plandeel zal worden aangepast in overeenstemming met de situatietekening die zij bij haar zienswijze heeft overgelegd. De verbeelding die behoort bij het vastgestelde plan is evenwel niet aangepast in overeenstemming met die situatietekening. Aan de noordwestzijde van het perceel is een strook grond buiten het plandeel met de bestemming "Bedrijf" gelaten.
3.1. In de beantwoording van de zienswijze heeft de raad te kennen gegeven dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel [locatie 3] dient te worden aangepast aan de situatietekening die [appellant sub 2] heeft aangeleverd. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad verklaard dat een strook grond aan de noordwestzijde van dit perceel ten onrechte niet is opgenomen in het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en dat dit plandeel in zoverre ten onrechte niet is aangepast aan de situatietekening. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de plangrens aan de noordwestzijde van het perceel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
3.2. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de begrenzing aan de noordwestzijde van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 3], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
3.3. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
4. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Baarle-Nassau van 11 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008, herziening 1a", voor zover het betreft de begrenzing aan de noordwestzijde van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 3] te Baarle-Nassau;
III. draagt de raad van de gemeente Baarle-Nassau op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Baarle-Nassau tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Baarle-Nassau aan [appellant sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Hagen w.g. Matulewicz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
45-656.