ECLI:NL:RVS:2015:1101

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201406886/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A. Hammerstein
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en mede-eigendom: recht op huurtoeslag na overlijden van de moeder

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 11 juli 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 6 juli 2012 de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2009 vastgesteld op nihil, en ook de huurtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011 herzien op nihil. De Belastingdienst stelde dat [appellant] voor 1/6e deel eigenaar was van de woning, waardoor hij niet als huurder in de zin van de Wet op de huurtoeslag (Wht) kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen in beginsel mocht uitgaan van de informatie uit het kadaster en dat het aan [appellant] was om aan te tonen dat de registratie niet klopte. [appellant] betoogde dat hij na het overlijden van zijn vader in 1981 geen mede-eigenaar was geworden, omdat zijn moeder hem het erfdeel in contanten had uitbetaald. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 januari 2015 ter zitting behandeld.

De Afdeling oordeelde dat [appellant] voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij geen mede-eigenaar was van de woning in de jaren 2007 tot en met 2011. De wijziging in omstandigheden na het overlijden van zijn moeder op 19 juli 2011, waarbij hij als erfgenaam mede-eigenaar werd, werd meegenomen in de beoordeling. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank Limburg voor zover deze het beroep betreffende de huurtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011 ongegrond had verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

201406886/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 juli 2014 in zaak nr. 13/3574 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2009 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 9 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2007 herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 11 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2008 herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2010 herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 12 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel c, aanhef en onder 1˚, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) wordt onder huurder verstaan de persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op de Wht de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 5 van de Awir wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
2. [appellant] heeft per 1 januari 2006 huurtoeslag aangevraagd voor de woning op het adres [locatie] te [woonplaats] (hierna: de woning).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de nihilstelling van de huurtoeslag over de jaren 2007 tot en met 2011 ten grondslag gelegd dat uit gegevens van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers is gebleken dat [appellant] voor 1/6e deel eigenaar is van de woning.
3. Zoals volgt uit de uitspraak van 14 september 2011 in zaak nr. 201012617/1/H2 en tussen partijen niet in geschil is, kan een juridisch mede-eigenaar van een woning niet als huurder daarvan in de zin van de Wht worden aangemerkt en heeft deze geen aanspraak op huurtoeslag. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [appellant] in de jaren 2007 tot en met 2011 mede-eigenaar van de woning was. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de beantwoording van die vraag in beginsel uit mag gaan van de informatie uit het kadaster en dat het aan de aanvrager van de huurtoeslag is om de van de registratie afwijkende eigendomsverhouding aan te tonen.
3.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hij daarin niet is geslaagd.
3.2. Wat betreft de huurtoeslag voor het jaar 2011 is van belang dat de moeder van [appellant] op 19 juli 2011 is overleden. [appellant] is als erfgenaam in ieder geval vanaf dat moment mede-eigenaar van de woning geworden. Nu ingevolge artikel 5 van de Awir deze wijziging in omstandigheden meegenomen dient te worden vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] vanaf 1 augustus 2011 geen recht heeft op huurtoeslag.
Het betoog faalt in zoverre.
3.3. Wat betreft de huurtoeslag van [appellant] over de periode van 1 januari 2007 tot 1 augustus 2011 slaagt het betoog. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] met de overgelegde stukken, waaronder getuigenverklaringen, en de daarop gegeven toelichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat na het overlijden van zijn vader in 1981, zijn moeder aan hem zijn vadersdeel in contanten heeft uitbetaald en dat hij, nadat hij meerderjarig was geworden, met deze gang van zaken heeft ingestemd en de verdeling aldus is bekrachtigd. Op grond hiervan moet in deze procedure worden aangenomen dat de boedelverdeling heeft plaatsgevonden en [appellant] geen mede-eigenaar van de woning is geworden. Dit vindt steun in latere gedragingen van [appellant] en zijn moeder tegenover de Belastingdienst wat betreft de inkomstenbelasting en in de aangifte erfbelasting na het overlijden van de moeder. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellant] over de periode van 1 januari 2007 tot 1 augustus 2011 geen recht heeft op huurtoeslag.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep betreffende de huurtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011 ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 18 oktober 2013 in zoverre alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen zal over de huurtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011 een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 juli 2014 in zaak nr. 13/3574, voor zover de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond voor zover het betreft de huurtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 18 oktober 2013, kenmerk 1573.90.421 BEZ13 BT07, voor zover dit betrekking heeft op de huurtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011;
V. draagt de Belastingdienst/Toeslagen op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
VI. bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 122,00 (zegge: honderdtweeëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Slump w.g. Dallinga
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
18-809.