201406879/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2014 in zaak nr. 14/498 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
het Faunafonds.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2013 heeft het Faunafonds aan [wederpartij] een tegemoetkoming verleend van € 3.598,00 in door kolganzen en grauwe ganzen aangerichte schade aan percelen grasland.
Bij besluit van 10 december 2013 heeft het Faunafonds het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 1 augustus 2013 herroepen, de door het Faunafonds te vergoeden schade vastgesteld op een bedrag van € 6.878,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2015, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. M.C. van der Haar en K. Maasbach, beiden werkzaam bij het fonds, bijgestaan door deskundige M.A.J. Gosens, werkzaam bij Taxatiebureau 2000 B.V., en [wederpartij], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. H.J. Luising, advocaat te Zevenaar, en deskundige A.M.P.M. Bink, werkzaam bij DLV Rundvee Advies B.V., zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onder b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven.
Het Faunafonds heeft voor de toepassing van de Ffw de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade vastgesteld (hierna: de Beleidsregels).
Volgens artikel 5, eerste lid, wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een taxateur getaxeerd.
Volgens het derde lid stelt de taxateur, met inachtneming van de door het Faunafonds vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat.
Volgens artikel 8, eerste lid, wordt de hoogte van de tegemoetkoming door het Faunafonds vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport, eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager, en eventueel overige op het verzoek betrekking hebbende stukken.
Volgens het tweede lid wordt een tegemoetkoming verminderd met 5% van de door de taxateur vastgestelde schade, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.
De taxatierichtlijnen als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Beleidsregels zijn vastgesteld in de Richtlijnen van het Faunafonds ten behoeve van faunaschadetaxaties.
Volgens die richtlijnen wordt bij graslandtaxaties gebruikgemaakt van de bevindingen uit het rapport "Meten is weten".
In het rapport Meten is weten (taxeren van opbrengstverlies in grasland met behulp van de grashoogtemeter) door H.G. Engberink, april 2001, is in paragraaf 4.1 vermeld dat één van de taxatie-elementen de referentielocatie is. Met de referentielocatie wordt bedoeld een (deel)perceel dat niet begraasd is door ganzen maar dat door ligging, graslandbeheer etc. vergelijkbaar is met de groeiomstandigheden op het schadeperceel.
Volgens paragraaf 5.0 zijn de criteria voor een vergelijkbare referentielocatie: dezelfde grondsoort, dezelfde ontwateringsdiepte, hetzelfde graslandbeheer - hierbij in het bijzonder de mate en wijze van bemesting -, geen neveneffecten van luwtewerking, dezelfde klimatologische omstandigheden, hetzelfde grasbestand.
In paragraaf 4.1 is verder het volgende vermeld:
Taxateurs die werken in opdracht van de wildschadecommissie en het Jachtfonds hebben de taak vast te stellen wat er op een bepaald perceel had kunnen groeien als er geen begrazing was geweest door bijvoorbeeld ganzen. Hieruit vloeit voort dat zij bij de beoordeling zich zoveel mogelijk dienen te beperken tot de specifieke perceelssituatie. In nagenoeg alle situaties kan op het schadeperceel het verschil tussen onbeschadigd en beschadigd worden vastgesteld. Slechts in een enkel geval zijn de percelen zodanig begraasd dat er geen representatieve referentielocatie te vinden was. In het algemeen kan worden gesteld dat op ongeveer 2 meter van de perceelsrand een representatieve referentielocatie op het perceel kan worden gevonden. In het beperkt aantal gevallen dat dit niet mogelijk is zal de taxateur, rekening houdend met factoren als perceelssituatie, wijze van graslandbeheer, ganzenbegrazing in de omgeving e.d. tot een eindtaxatie komen.
2. Het geschil beperkt zich tot de hoogte van de door het Faunafonds toegekende tegemoetkoming, en betreft in het bijzonder de vraag of het fonds zich daarbij heeft mogen baseren op het taxatierapport van Taxatiebureau 2000 B.V. van 20 mei 2013, waarin de resultaten van taxaties van 17 april 2013 en 30 april 2013 zijn neergelegd.
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat op negen percelen grasland van [wederpartij] schade is aangericht, en dat de percelen 1 tot en met 6 onderwerp zijn van de huidige procedure. De schade aan perceel 1 is door Taxatiebureau 2000 B.V. op 17 april 2013 getaxeerd en de schade aan de percelen 2 tot en met 6 op 30 april 2013. Voor de berekening van de schade aan de percelen 2 tot en met 6 heeft Taxatiebureau 2000 B.V. gebruik gemaakt van één referentielocatie op perceel 3, omdat op de percelen 2, 4, 5 en 6 geen geschikte referentielocatie was te vinden.
De rechtbank is van oordeel dat [wederpartij] met een door hem overgelegd taxatierapport van DLV Rundvee Advies B.V. van 6 mei 2013, waarin de resultaten zijn neergelegd van een op 2 mei 2013 verrichte taxatie van de schade aan de zes percelen, voldoende heeft onderbouwd dat het taxatierapport van Taxatiebureau 2000 B.V., voor zover dat de taxatie van 30 april 2013 betreft, niet voldoet aan de daaraan vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen. Volgens de rechtbank heeft het Faunafonds onvoldoende gemotiveerd waarom de referentielocatie op perceel 3 representatief is voor de percelen 2, 4, 5 en 6, met name nu deze percelen verschillende grasbestanden bevatten en DLV Rundvee Advies B.V. wel in staat is geweest op de percelen 2, 4 en 5 geschikte referentielocaties te vinden.
Nu de tegemoetkoming niet op het taxatierapport van Taxatiebureau 2000 B.V. mocht worden gebaseerd, heeft de rechtbank het besluit van 10 december 2013 vernietigd. Zij heeft aanleiding gezien om zelf de tegemoetkoming vast te stellen en is daarbij voor perceel 1 uitgegaan van de taxatie van 17 april 2013 van Taxatiebureau 2000 B.V. en voor de percelen 2 tot en met 6 van het taxatierapport van DLV Rundvee Advies B.V. Volgens de rechtbank volgt hieruit dat de totale schade aan de zes percelen € 7.128,00 bedraagt. Zij heeft daarop een eigen risico van [wederpartij] van € 250,00 in mindering gebracht en de tegemoetkoming vastgesteld op € 6.878,00.
4. Het Faunafonds betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het taxatierapport van Taxatiebureau 2000 B.V. voor de percelen 2 tot en met 6 niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd. Daartoe voert het fonds aan dat de rechtbank heeft miskend dat de percelen 2 tot en met 6 feitelijk één groot perceel vormen, zodat Taxatiebureau 2000 B.V. reeds daarom met één referentielocatie kon volstaan. Daarnaast komt de hoogte van de door Taxatiebureau 2000 B.V. gebruikte referentiewaarde overeen met het gemiddelde in de regio. De rechtbank heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom van het rapport van DLV Rundvee Advies B.V. kan worden uitgegaan, nu ook in dat rapport niet voor elk perceel een referentielocatie is gevonden en de hoogte van de gebruikte referentiewaardes aanzienlijk afwijkt van het gemiddelde in de regio, aldus het Faunafonds.
4.1. Het Faunafonds heeft de stelling dat de percelen 2 tot en met 6 feitelijk één perceel zijn en daarom met één referentielocatie kon worden volstaan, ontleend aan een reactie van Taxatiebureau 2000 B.V. van 15 augustus 2014 op de uitspraak van de rechtbank. [wederpartij] voert in verweer met juistheid aan dat die stelling voor het eerst in hoger beroep naar voren is gebracht. Zowel in het besluit van 10 december 2013, het verweerschrift in beroep en ter zitting bij de rechtbank heeft het Faunafonds zich op het standpunt gesteld dat met één referentielocatie is volstaan, omdat het onmogelijk was op de percelen 2, 4, 5 en 6 een geschikte referentielocatie te vinden. Dit volgt evenzeer uit de reacties van Taxatiebureau 2000 B.V. van 19 juni 2013 en 23 november 2013 op de bedenkingen van [wederpartij] tegen de verrichte taxatie van 30 april 2013. De opmerking van de taxateurs in de reactie van 23 november 2013 dat de "percelen deel uitmaakten van 1 complex" ziet op het feit dat drie van de negen schadepercelen, namelijk de percelen 7 tot en met 9, behoren tot een foerageergebied waarvoor separate afspraken gelden en uit die opmerking kan, anders dan het Faunafonds aanvoert, derhalve niet worden afgeleid dat de percelen 2 tot en met 6 volgens Taxatiebureau 2000 B.V. één perceel zijn.
Aangezien, gelet op het voorgaande, de stelling van het Faunafonds dat de percelen 2 tot en met 6 feitelijk één perceel zijn en daarom met één referentielocatie kon worden volstaan, niet aan het besluit van 10 december 2013 ten grondslag is gelegd en vóór de uitspraak van de rechtbank evenmin naar voren is gebracht, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank die stelling ten onrechte niet heeft betrokken bij haar beoordeling.
Het betoog faalt in zoverre.
4.2. Voor zover het Faunafonds met die stelling heeft beoogd te betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de percelen 2 tot en met 6 nagenoeg identiek zijn en de referentielocatie op perceel 3 daarom voor al die percelen geschikt is, faalt dat betoog eveneens. De rechtbank heeft vastgesteld dat op de percelen 2 tot en met 6 verschillende grassoorten groeien. Dit is door het Faunafonds niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Volgens het rapport Meten is weten is het grasbestand een criterium voor een vergelijkbare referentielocatie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Faunafonds, gelet hierop, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de referentielocatie op perceel 3, ondanks het andere grasbestand, representatief is voor de percelen 2, 4, 5 en 6. Daarbij komt dat de taxateur van DLV Rundvee Advies B.V. onweersproken heeft gesteld dat die percelen onderling ook op andere punten verschillen, zoals de hoogte, de afslibbaarheid, het gebruik, de leeftijd en het groeivermogen van de grond. Gelet hierop is de enkele omstandigheid dat de hoogte van de door Taxatiebureau 2000 B.V. gebruikte referentiewaarde overeenkomt met het gemiddelde in de regio, wat daar ook van zij, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de referentielocatie op perceel 3 geschikt is voor de andere percelen.
4.3. De rechtbank heeft overwogen dat het taxatierapport van DLV Rundvee Advies B.V. is opgesteld volgens het rapport Meten is weten. Dit is door het Faunafonds niet, althans niet tijdig en onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid voorshands geen aanleiding gezien om te oordelen dat het taxatierapport van DLV Rundvee Advies B.V. niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
DLV Rundvee Advies B.V. heeft op de percelen 2, 3, 4 en 5 een referentielocatie gevonden. Alleen op perceel 6 is dat niet gelukt, aangezien dat perceel volledig beschadigd was. Voor dat perceel heeft DLV Rundvee Advies B.V. gebruik gemaakt van de referentielocatie op perceel 4, aangezien dat perceel qua grasbestand en overige relevante aspecten het meest vergelijkbaar was met perceel 6. De rechtbank heeft haar keuze om het taxatierapport van DLV Rundvee Advies B.V. op dit punt te volgen, met verwijzing naar deze toelichting, voldoende gemotiveerd.
De rechtbank heeft in de hoogte van de gebruikte referentiewaardes evenmin aanleiding hoeven zien het taxatierapport van DLV Rundvee Advies B.V. niet te volgen. Uit de enkele omstandigheid dat deze hoger liggen dan het gemiddelde in de regio kan op zichzelf niet worden afgeleid dat deze onjuist zijn. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, verschillen de percelen onderling van elkaar en volgens [wederpartij] zijn de percelen ook niet vergelijkbaar met de percelen in de regio. Het Faunafonds heeft dat onvoldoende gemotiveerd weersproken. Verder heeft DLV Rundvee Advies B.V. met juistheid opgemerkt dat bij het overgelegde overzicht van het Faunafonds, waaruit een gemiddelde referentiewaarde van 14,8 cm blijkt in de regio Liemers en Achterhoek, kanttekeningen kunnen worden geplaatst. Zo ziet dat overzicht op metingen verricht in 2014, terwijl de schade in dit geval in 2013 is opgetreden, is niet toegelicht welk type grashoogtemeter is gebruikt, en is niet uitgegaan van een gewogen gemiddelde, zodat een perceel met een kleine oppervlakte relatief een te grote invloed heeft op het gemiddelde.
Gelet op het voorgaande, faalt het betoog van het Faunafonds dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij van het taxatierapport van DLV Rundvee Advies B.V. is uitgegaan.
5. Het Faunafonds betoogt ten slotte dat de rechtbank het eigen risico onjuist heeft berekend, nu dat 5% van het schadebedrag dient te zijn.
5.1. Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft de hoogte van het schadebedrag op € 7.128,00 vastgesteld. Dit betekent dat het eigen risico volgens artikel 8, tweede lid, van de Beleidsregels, uitgaande van 5% van het schadebedrag, € 356,40 bedraagt. Aangezien dat hoger is dan het in die bepaling vermelde minimumbedrag van € 250,00 had de rechtbank dat bedrag in mindering moeten brengen op het door haar vastgestelde schadebedrag.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de door het Faunafonds te vergoeden schade heeft vastgesteld op een bedrag van € 6.878,00 en heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 10 december 2013. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van 10 december 2013. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
7. Het Faunafonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] in hoger beroep te worden veroordeeld, bestaande uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten van een deskundige en reiskosten om de zitting bij te wonen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2014 in zaak nr. 14/498, voor zover daarbij de door het Faunafonds aan [wederpartij] te vergoeden schade is vastgesteld op een bedrag van € 6.878,00 (zegge: zesduizend achthonderdachtenzeventig euro) en is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van het bestuur van het Faunafonds van 10 december 2013, kenmerk FF 5850.108054;
III. stelt die schade vast op € 6.771,60 (zegge: zesduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en zestig cent);
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II. vermelde vernietigde besluit;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt het bestuur van het Faunafonds tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.823,63 (zegge: achttienhonderddrieëntwintig euro en drieënzestig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
611.