ECLI:NL:RVS:2015:1111

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201407215/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin een bestuurlijke boete van € 5.400,00 werd opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete was het gevolg van een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet, specifiek artikel 7.7 van het Arbobesluit, waarbij de werkgever niet voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen voor bewegende delen van een potmachine. De rechtbank had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 23 juli 2012 raakte een werkneemster van [appellante] bekneld in een potmachine, wat leidde tot ziekenhuisopname. De minister legde de boete op omdat de afdekplaat van de potmachine niet goed was aangebracht, waardoor de bewegende delen niet voldoende waren beveiligd. [appellante] voerde aan dat zij het onderhoud had uitbesteed aan een professionele organisatie en dat de monteur nalatig was geweest. Ook stelde zij dat zij voldoende instructies had gegeven aan haar werknemers om veilig met de machine om te gaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister terecht de boete had opgelegd. De overtreding was niet minder verwijtbaar omdat [appellante] het onderhoud had uitbesteed. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de hoogte van de boete evenredig was en dat er geen aanleiding was om het bedrag te matigen. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201407215/1/A3.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2014 in zaak nr. 14/2474 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft de minister aan [appellante] een bestuurlijke boete van € 5.400,00 opgelegd.
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2015, waar
[appellante], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. J.M. Breevoort, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Crommelin, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Ingevolge het tiende lid is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Ingevolge artikel 7.7, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit) zijn, indien bewegende delen van een arbeidsmiddel gevaar opleveren, zij van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder g, zoals dat ten tijde van belang luidde, wordt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 7.7 aangemerkt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie.
Volgens beleidsregel 33, achtste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregels), zoals deze beleidsregel ten tijde van belang luidde, wordt bij een bedrijfsomvang van 5-9 werknemers en een beboetbaar feit dat in de tweede boetecategorie valt, een vast boetebedrag opgelegd van € 5.400,00 bij een overtreding die de directe aanleiding is geweest voor een arbeidsongeval dat leidt tot blijvend letsel of een ziekenhuisopname.
2. Volgens een door de arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW opgemaakt boeterapport is een werkneemster van [appellante] op 23 juli 2012 tijdens werkzaamheden op de kwekerij met haar hand in een potmachine bekneld geraakt. De potmachine vult automatisch potjes met potgrond en brengt die vervolgens via een transportketting naar een plek in de machine waar werknemers handmatig een stekje in de potjes kunnen plaatsen. De betreffende werkneemster zag op een gegeven moment een kapot potje onder in de machine liggen. Zonder erbij na te denken greep zij ernaar met haar rechterhand die vervolgens bekneld kwam te zitten tussen de transportketting en het geleide wiel. De werkneemster is voor de behandeling van haar verwondingen in een ziekenhuis opgenomen, aldus het boeterapport.
3. De minister heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 oktober 2013 ten grondslag gelegd dat de afdekplaat de transportketting en het geleide wiel niet geheel afdekte, waardoor de bewegende delen van de potmachine niet van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen waren voorzien dat daardoor het gevaar van deze delen zoveel mogelijk is voorkomen. Daarmee is artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit overtreden. De minister heeft de hoogte van de boete vastgesteld overeenkomstig beleidsregel 33, achtste lid, aanhef en onder a, en geen aanleiding gezien de boete te matigen.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoogte van de boete evenredig is. [appellante] voert aan dat het onderhoud aan de potmachine door een professionele organisatie wordt verricht en dat de betreffende monteur heeft nagelaten om de afdekplaat zodanig aan te brengen dat deze goed aansluit op de transportketting. Voorts voert zij aan de risico’s van de potmachine voldoende in kaart te hebben gebracht, nu elke werknemer is geïnstrueerd om niet aan bewegende onderdelen van de potmachine te zitten en de machine uit te zetten wanneer zich problemen voordoen. [appellante] betoogt verder dat zij een risico-inventarisatie en evaluatie (hierna: RI&E) voor de potmachine heeft uitgevoerd en dat de arbeidsinspecteur heeft bevestigd dat de RI&E is bijgewerkt en dat daarin aandacht is besteed aan de veiligheid van de machine. Zij voert voorts aan dat van haar niet verwacht kan worden van elk onderdeel van de machine waarin zich bewegende onderdelen bevinden een RI&E te maken.
4.1. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van voormelde bepalingen van de Arbowet en het Arbobesluit om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
4.2. Niet in geschil is dat de afdekplaat niet goed aansloot op de transportketting, waardoor de bewegende delen van de potmachine niet van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen waren voorzien dat daardoor het gevaar van deze delen zoveel mogelijk is voorkomen en [appellante] derhalve artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden.
Voor zover [appellante] betoogt dat zij het onderhoud van de potmachine heeft uitbesteed aan een professionele organisatie en dat de betreffende monteur heeft nagelaten om de afdekplaat opnieuw goed aan te brengen, kan dat niet tot het oordeel leiden dat de overtreding minder verwijtbaar is. Nog afgezien van de omstandigheid dat zij in beginsel als werkgever jegens haar werknemers verantwoordelijk is voor fouten van door haar ingeschakelde derden, was de dekplaat zodanig aangebracht, dat het mogelijk was om een hand tussen de transportketting en het geleide wiel te steken. Uit ter zitting getoonde foto’s is gebleken dat [appellante] dit zelf had kunnen waarnemen. Verder staat in de gebruiksaanwijzing van de potmachine vermeld dat, wanneer de ketting is afgesteld, de afdekplaat opnieuw in de juiste positie geschoven moet worden, zodat deze goed aansluit op de ketting, om te voorkomen dat men met de vingers tussen de ketting kan komen. Van [appellante] had daarom mogen worden verwacht dat zij na de onderhoudsbeurt zou controleren of de afdekplaat opnieuw in de juiste positie was geschoven, hetgeen zij heeft nagelaten.
De omstandigheid dat [appellante] elke werknemer heeft geïnstrueerd om niet aan bewegende onderdelen te zitten en om de potmachine uit te zetten wanneer zich problemen voordoen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het zijn slechts algemene instructies die niet zijn toegesneden op de aanwezigheid en het behoud van schermen of beveiligingsinrichtingen ter voorkoming van gevaar van bewegende delen van de potmachine.
Het betoog van [appellante] dat zij een RI&E voor de potmachine heeft uitgevoerd, kan niet worden gevolgd. In de door haar uitgevoerde RI&E staat vermeld dat zij ‘enkele’ machines gebruikt en dat zij, alvorens deze in gebruik te stellen, dient te controleren of een verklaring van overeenstemming of conformiteitsverklaring en een gebruikshandleiding in de Nederlandse taal van de leverancier zijn ontvangen. Anders dan [appellante] betoogt, staan in de RI&E slechts algemene maatregelen vermeld die niet zijn toegesneden op het voorkomen van specifieke risico’s die verbonden zijn aan het werken met de potmachine, laat staan op de aanwezigheid en het behoud van schermen of beveiligingsinrichtingen ter voorkoming van gevaar van bewegende delen van de potmachine. Datzelfde geldt voor het door [appellante] overgelegde onderhoudsschema waarin de potmachine staat vermeld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de hoogte van de boete evenredig is en heeft de minister terecht geen aanleiding gezien om het boetebedrag te matigen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
344.