201407139/1/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [plaats],
en
de raad van de gemeente Raalte,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte, partiële herziening nr. 3, omgeving [locatie]/Holteveensweg ong." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende 1], [belanghebbende 2], [belanghebbende 3], [belanghebbende 4], [belanghebbende 5] en [belanghebbende 6], belanghebbenden, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Wijhe en R.M. Voeten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan is vastgesteld ter uitvoering van de tussen de gemeente en onder meer [appellant] gesloten overeenkomst "Rood voor Rood met gesloten beurs, Holteveensweg/[locatie]" (hierna: de Rood voor Rood overeenkomst). Als compensatie voor de sloop van vrijgevallen agrarische bebouwing op het perceel [locatie] te Nieuw Heeten, voorziet het plan onder meer in de bestemming "Wonen 2" voor de gronden op het perceel aan de Holteveensweg te Luttenberg, kadastraal bekend gemeente Raalte, sectie R, nummer 521 (hierna: het perceel).
Ontvankelijkheid
3. De raad voert aan dat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit van 26 juni 2014, omdat hij niet in de omgeving van het plangebied woont en omdat hij pas na afloop van de beroepstermijn eigenaar is geworden van het perceel waar de woning is voorzien. Volgens de raad kwamen op het moment van indienen van het beroep de baten en lasten van de compensatiekavel niet voor risico van [appellant] en hij was ook niet bevoegd tot het verrichten van alle feitelijke en rechtshandelingen alsof hij eigenaar was. [appellant] heeft volgens de raad slechts een afgeleid belang op grond van de Rood voor Rood overeenkomst, hetgeen onvoldoende is om hem als belanghebbende aan te merken. Voor zover [appellant] ten tijde van het instellen van beroep als belanghebbende bij het bestreden besluit zou moeten worden aangemerkt, heeft hij volgens de raad thans geen procesbelang meer bij de beoordeling hiervan, nu hij, zoals hij ter zitting heeft verklaard, het perceel waar de woning is voorzien heeft doorverkocht en derhalve geen eigenaar meer is.
3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
3.2. [appellant] heeft op 23 april 2013 een overeenkomst gesloten met onder meer de gemeente. In deze Rood voor Rood overeenkomst staat dat het doel van de overeenkomst is uitvoering te geven aan het beleidskader rood voor rood met gesloten beurs, waarbij de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, ter compensatie waarvan de gemeente de bestemmingsregeling van niet daartoe bestemde gronden wijzigt in een woningbouwkavel. [appellant] verwerft volgens de Rood voor Rood overeenkomst het recht tot het realiseren van een compensatiekavel op het perceel. Ter compensatie van de sanering van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing heeft [appellant] recht op toewijzing van een woningbouwkavel met een oppervlakte van 1000 m2 ten behoeve van de realisatie van een woning. De gemeente heeft de inspanningsverplichting om ter plaatse van het perceel de vigerende bestemmingsregeling zodanig aan te passen dat dit als woningbouwkavel kan worden gebruikt. [appellant] is volgens de Rood voor Rood overeenkomst verplicht in overleg met de gemeente het initiatief te nemen om de vereiste planologische procedures ter realisering van de compensatiekavel te starten en de benodigde vergunningen aan te vragen.
3.3. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] gelet op de inhoud van de Rood voor Rood overeenkomst een voldoende direct en eigen belang heeft bij het besluit van 26 juni 2014 tot vaststelling van het plan. [appellant] dient derhalve als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt.
Over het betoog van de raad dat [appellant] geen procesbelang meer heeft omdat hij geen eigenaar meer is van het perceel overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat hij nog steeds procesbelang heeft omdat hij heeft toegezegd het perceel op te zullen leveren zonder de beperking dat een woning met een maximale bouwhoogte van 7,5 m is toegestaan. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij nog steeds belang heeft bij een uitspraak op het beroep, waarin hij de maximale bouwhoogte in het plan bestrijdt, nu nog immer de mogelijkheid bestaat dat hij door het plan in zijn belangen kan worden geschaad.
Inhoudelijk
4. [appellant] voert aan dat in het plan voor de hoofdgebouwen ten onrechte een maximale bouwhoogte van 7,5 m is toegestaan. Volgens [appellant] is op grond van het vigerende bestemmingsplan voor de omliggende woningen een maximale bouwhoogte van 10 m toegestaan en bestaat geen aanleiding om hiervan af te wijken. [appellant] voert aan dat volgens het nieuwe bouwbesluit woningen veel hoger moeten zijn dan 30 jaar geleden toen de omliggende woningen zijn gebouwd. Volgens [appellant] is de vrees van omwonenden voor aantasting van hun privacy niet reëel, omdat ook de bestaande omliggende woningen 10 m hoog mogen worden en in een bosrijke omgeving liggen, waardoor nauwelijks sprake zal zijn van aantasting van hun privacy. Ook in het ontwerpplan was een maximale bouwhoogte van 10 m opgenomen. Volgens [appellant] ligt er geen enkele planologische reden aan de aanpassing van de bouwhoogte in het definitieve plan ten grondslag. Verder voert [appellant] aan dat er geen overleg heeft plaatsgevonden over de aanpassing van de bouwhoogte, zodat zijn belangen niet voldoende zijn betrokken bij de vaststelling van het plan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het ontwerpplan een maximale bouwhoogte van 10 m is opgenomen, maar dat hiertegen door veel omwonenden bezwaren naar voren zijn gebracht en de bouwhoogte in het definitieve plan daarom is verlaagd naar 7,5 m. Hoewel volgens het vigerende bestemmingsplan voor de omliggende woningen een bouwhoogte van 10 m is toegestaan, zijn de woningen feitelijk 7,5 m hoog. De raad acht het wenselijk voor de maximale bouwhoogte van de voorziene woning aansluiting te zoeken bij de feitelijk bestaande situatie in de omgeving. Volgens de raad is het niet aannemelijk dat de omliggende woningen in de planperiode zullen worden gesloopt en herbouwd. Door in het plan een maximale bouwhoogte van 7,5 m op te nemen wordt volgens de raad zeker gesteld dat de voorziene woning wat betreft massa, schaal en verschijningsvorm past bij de bebouwing in de omgeving. Dit geldt volgens hem te meer nu de compensatiekavel relatief klein is ten opzichte van de omliggende kavels. Hoewel met de aanpassing van de bouwhoogte ten opzichte van het ontwerpplan wordt tegemoetgekomen aan de bezwaren van de omwonenden, acht de raad de aanpassing ook wenselijk in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Volgens de raad kan met de maximale bouwhoogte die in het plan is opgenomen worden voldaan aan het voorschrift van het Bouwbesluit 2012 indien wordt uitgegaan van een woning met twee bouwlagen. De aanpassing van de bouw- en goothoogte ten opzichte van het ontwerpplan leidt volgens de raad slechts tot een klein verschil in de mogelijke inhoud van de voorziene woning. Wat betreft de privacy van de omwonenden stelt de raad zich op het standpunt dat vanuit verschillende woningen zicht zal bestaan op de nieuwe woning en dat juist vanwege de bosrijke omgeving de locatie van de woning aanvaardbaar is geacht. Verder voert de raad aan dat voor de vaststelling van het plan telefonisch contact heeft plaatsgevonden met [appellant] over de aanpassing van de maximale bouwhoogte. Hoewel hij tijdens dit gesprek zijn ongenoegen heeft geuit, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in te spreken tijdens de raadpleinsessie.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte van 7,5 m passend is
in de omgeving. De raad heeft in redelijkheid kunnen aansluiten bij de feitelijk in de omgeving voorkomende bouwhoogte. Niet aannemelijk is gemaakt dat met een bouwhoogte van 7,5 m geen bouwplan met twee bouwlagen mogelijk is. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad [appellant] onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld zijn belangen naar voren te brengen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad voor de vaststelling van het plan telefonisch contact heeft opgenomen met [appellant] over de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan en [appellant] de mogelijkheid heeft gekregen in te spreken tijden de raadpleinsessie. De raad heeft zich gelet op het bovenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
603.