ECLI:NL:RVS:2015:1118

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201407616/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huurtoeslag en medebewoners in de GBA

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 24 juli 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 23 augustus 2013, de definitief toegekende huurtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op € 2.483,00. Later werd dit bedrag verhoogd naar € 2.996,00. De Belastingdienst/Toeslagen verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond, omdat bij de berekening van de huurtoeslag rekening moest worden gehouden met de inkomens van twee andere bewoners die op het adres van [appellant] stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA).

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat de inschrijving van [bewoner A] en [bewoner B] in de GBA op het adres van [appellant] betekende dat zij als medebewoners moesten worden aangemerkt. [appellant] betoogde dat hij niet samenwoonde met deze bewoners en dat de inschrijving in de GBA onjuist was. Hij overhandigde verklaringen van beide bewoners, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende bewijs boden om de inschrijving in de GBA te betwisten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van de medebewoners terecht had meegenomen in de berekening van de huurtoeslag. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201407616/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 juli 2014 in zaak nr. 13/6740 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] definitief toegekende huurtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op € 2.483,00.
Bij besluit van 6 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] definitief toegekende huurtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op € 2.996,00.
Bij besluit van 7 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom, en vergezeld door A.G.E. Brugmans-Ros, tolk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA; thans: basisregistratie personen).
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, wordt onder medebewoner verstaan: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, wordt, indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 7 november 2013, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat bij de berekening van de draagkracht en de hoogte van de huurtoeslag rekening moet worden gehouden met de inkomens van twee andere bewoners, [bewoner A] en [bewoner B], omdat zij respectievelijk in de maanden mei tot en met oktober 2010 en de maanden oktober en november 2010 in de GBA stonden ingeschreven op het adres van [appellant]. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens in de GBA onjuist zijn, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen uit de vermelding in de GBA van twee andere bewoners op zijn adres mocht afleiden dat zij in 2010 medebewoners waren. Hij voert aan dat hij niet heeft samengewoond met of onderverhuurd aan [bewoner A] en [bewoner B], zodat niet kan worden gesproken van een gezamenlijke huishouding of samenwoning. [appellant] wijst in dit verband op de door [bewoner A] en [bewoner B] afgegeven verklaringen.
3.1. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, heeft bij de beoordeling of iemand als medebewoner moet worden aangemerkt en deshalve diens vermogen ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wht moet worden betrokken bij de berekening van de draagkracht en de hoogte van de huurtoeslag, de inschrijving in de GBA als uitgangspunt te gelden. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Wht, kan evenwel van de inschrijving in de GBA worden afgeweken, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
3.2. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de inschrijving in de GBA van [bewoner A] en [bewoner B] op zijn adres onjuist is, heeft [appellant] verklaringen van hen overgelegd. Daarin verklaart [bewoner A] dat hij het adres van [appellant] als postadres gebruikte, zonder een ander adres te vermelden waar hij dan wel feitelijk verbleef. Deze verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van [bewoner B] is dat hij slechts overnachtte op het adres van [appellant]. Ook deze verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit de beide verklaringen kan niet worden afgeleid dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA.
Nu niet is gebleken dat de inschrijving van [bewoner A] en [bewoner B] op het adres van [appellant] onjuist is, mocht de Belastingdienst/Toeslagen, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, uit de vermelding van [bewoner A] en [bewoner B] op het adres van [appellant] in de GBA in 2010 afleiden dat zij medebewoners in de zin van artikel 7, tweede lid, van de Awir waren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van deze medebewoners derhalve terecht in de berekening van het gezamenlijk jaarinkomen heeft meegenomen, op basis waarvan de aan [appellant] toegekende huurtoeslag over 2010 is vastgesteld.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan een toezegging van de Belastingdienst/Toeslagen om de zaak met terugwerkende kracht te herzien. Van een dergelijke toezegging is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezegd, zoals [appellant] stelt, om de zaak opnieuw te beoordelen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Verheij w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
502-729.