ECLI:NL:RVS:2015:1120

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201408209/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied 2013

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 april 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de Milieuvereniging Oosterhout tegen de raad van de gemeente Oosterhout, naar aanleiding van het besluit van 8 juli 2014 waarin het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)" werd vastgesteld. De milieuvereniging heeft bezwaar gemaakt tegen dit bestemmingsplan, dat een horecabestemming met een bouwvlak van 1.000 m² voor het perceel Bergsebaan 37 mogelijk maakt, en heeft verzocht om een voorlopige voorziening om de bouw van de horecagelegenheid en de aanleg van een parkeerterrein te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 maart 2015 ter zitting behandeld. De milieuvereniging was vertegenwoordigd door S. Schokker en mr. J.E. Dijk, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. F.W.L. Versteegh. Ook de initiatiefnemer, vertegenwoordigd door M.J. van der Zee en mr. M.P. Wolf, was aanwezig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De milieuvereniging betoogde dat het bestemmingsplan in strijd is met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant, omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de natuurwaarden van de ecologische hoofdstructuur.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de milieuvereniging in haar zienswijze het hele ontwerpplan heeft bestreden en dat er geen rechtsregel is die in de weg staat dat gronden die na het nemen van het besluit zijn aangevoerd, worden betrokken bij de beoordeling. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de bouw al was begonnen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de milieuvereniging niet gebaat was bij schorsing van het plan, en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 april 2015.

Uitspraak

201408209/3/R3.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging Milieuvereniging Oosterhout, gevestigd te Oosterhout,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de milieuvereniging beroep ingesteld.
De milieuvereniging heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 maart 2015, waar de milieuvereniging, vertegenwoordigd door S. Schokker, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.W.L. Versteegh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Onroerend Goed Pannehuys B.V. en [bedrijf] (hierna tezamen en in enkelvoud: de initiatiefnemer), vertegenwoordigd door M.J. van der Zee en [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een horecabestemming met een bouwvlak van 1.000 m² voor het perceel Bergsebaan 37. Het plan maakt tevens de aanleg van een parkeerterrein mogelijk op het perceel.
3. Ter zitting heeft de initiatiefnemer naar voren gebracht dat het beroep van de milieuvereniging niet-ontvankelijk is. In dit verband heeft hij er op gewezen dat de milieuvereniging in haar zienswijze over het ontwerpplan slechts bezwaren tegen het milieueffectrapport voor plannen heeft geuit.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de milieuvereniging in haar zienswijze het hele ontwerpplan heeft bestreden. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en die niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
4. De initiatiefnemer heeft ter zitting gesteld dat de milieuvereniging, gelet op haar doelstellingen en feitelijke werkzaamheden, geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
Hoewel deze procedure zich niet leent voor een definitieve beantwoording van de vraag of de milieuvereniging als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt, verwacht de voorzieningenrechter niet dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de milieuvereniging geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid in samenhang met het derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hierbij neemt de voorzieningenrechter de doelstellingen in artikel 2 en 3 van de statuten van de milieuvereniging en haar feitelijke werkzaamheden in aanmerking. In hetgeen de initiatiefnemer ter zitting naar voren heeft gebracht over de belanghebbendheid van de milieuvereniging, ziet de voorzieningenrechter derhalve geen aanleiding het verzoek reeds daarom af te wijzen.
5. De milieuvereniging heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen teneinde de bouw van de horecagelegenheid en de voorgenomen aanleg van het parkeerterrein te voorkomen dan wel de oppervlakte van het parkeerterrein te beperken. De milieuvereniging beoogt hiermee (verdere) aantasting van natuurwaarden ter plaatse van het plangebied te voorkomen.
De initiatiefnemer heeft ter zitting gewezen op de uitspraak van de voorzitter van 24 februari 2011, in zaak nr. 201008057/3/R3, en heeft in verband daarmee naar voren gebracht dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt, nu de milieuvereniging te lang heeft gewacht met het indienen van haar verzoek. Volgens de initiatiefnemer was de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen reeds twee maanden verleend op het moment dat de milieuvereniging om schorsing van het bestemmingsplan verzocht.
Anders dan in de uitspraak waarop de initiatiefnemer heeft gewezen, heeft het college van burgemeester en wethouders nog geen besluit genomen op het bezwaar van de milieuvereniging tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Gelet hierop en nu ter zitting is gebleken dat reeds is begonnen met de bouw van de horecagelegenheid en de aanleg van het parkeerterrein is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang.
6. De milieuvereniging betoogt dat het plandeel met de bestemming "Horeca" voor het perceel Bergsebaan 37 in strijd met artikel 5, lid 5.1, van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014) is vastgesteld. Het plan maakt ten onrechte een horecagelegenheid en een grote parkeerplaats mogelijk. Volgens de milieuvereniging heeft de raad onvoldoende onderzoek gedaan naar de natuurwaarden van de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en worden deze waarden ten onrechte niet beschermd in het plan. Zo had de bestemming "Natuur" aan het perceel moeten worden toegekend en had een vergunningplicht voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden in de planregels moeten worden opgenomen.
7. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Verordening 2014 wordt waar in deze verordening gesproken wordt over een bestaand bouwperceel, bestaande bebouwing, een bestaande planologische gebruiksactiviteit of een bestaande omvang, daaronder verstaan:
a. datgene wat het geldende bestemmingsplan zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden toestaat, met inbegrip van datgene wat nadien wordt toegestaan op grond van:
I. een uitwerking van het geldend bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan tien jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet; of
II. een besluit van het gemeentebestuur als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter;
b. datgene waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, strekt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Ingevolge het bepaalde onder b stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken.
Ingevolge het bepaalde onder c bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS dat zolang de EHS niet is gerealiseerd, de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1.1, van de planregels zijn de voor horeca aangewezen gronden bestemd voor:
a. horeca, zoals opgenomen in 12.1.2. onder a;
c. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
e. extensief dagrecreatief medegebruik;
f. erfbeplanting;
g. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelontsluitingen, en overeenkomstig de in 12.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Gelet op lid 12.1.2, onder a, is aan het perceel Bergsebaan 37 de aanduiding "specifieke vorm van horeca-1" toegekend waarbij de bebouwde oppervlakte 1.000 m² bedraagt en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak is toegestaan.
8. Voor het perceel Bergsebaan 37 gold het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2004 en de "Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied" uit 2008. In deze plannen was aan het hele perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend en waren de gronden mede bestemd voor horecadoeleinden. Voorts was een bouwvlak van 1.000 m² aan het perceel toegekend. Gelet op artikel 16, derde lid, aanhef en onder e, van de voorschriften van deze plannen, waren op de gronden verhardingen toegelaten in verband met de bestemming. Hiermee was het bouwen van een horecagelegenheid binnen het bouwvlak en de aanleg van een parkeerterrein buiten het bouwvlak reeds onder de werking van het vorige planologisch regime mogelijk. Onder deze omstandigheden is de milieuvereniging niet gebaat bij een schorsing van het plan. Hiermee kan immers het door haar gewenste resultaat niet worden bereikt. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen om te voorkomen dat zich onomkeerbare gevolgen voordoen voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
9. Niet in geschil is dat het desbetreffende plandeel in de EHS is gelegen. Gelet op hetgeen hiervoor over de voorheen geldende plannen is overwogen, laat het voorliggende plan, zolang de EHS niet is gerealiseerd, de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit toe ingevolge artikel 5, lid 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening 2014. Ter zitting hebben de raad en de initiatiefnemer uiteengezet dat de EHS ter plaatse van de Bergsebaan 37 niet is gerealiseerd. Ter toelichting heeft de initiatiefnemer verwezen naar het rapport "Horecagelegenheid Meer te Den Hout" van 27 januari 2015, dat het adviesbureau Antea Group in zijn opdracht heeft opgesteld. De milieuvereniging heeft in de stukken, noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat de EHS ter plaatse reeds is gerealiseerd. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen die de bouw van de horecagelegenheid en de aanleg van de parkeerplaats voorkomt tot het moment dat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan.
Voor zover de milieuvereniging met haar verzoek wenst dat aan het perceel de bestemming "Natuur" wordt toegekend en een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden in de planregels wordt opgenomen ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken in het plangebied, overweegt de voorzieningenrechter dat een voorlopige voorziening die hierin zou voorzien te verstrekkend moet worden geacht.
10. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Kooijman
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
177-813.