201408294/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 september 2014 in zaken nrs. 14/3275, 14/5282 en 14/5283 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] om zorgtoeslag voor de jaren 2006 tot en met 2011 afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 30 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op de jaren 2009, 2010 en 2011, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 31 maart 2014 gemaakte bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op de jaren 2006, 2007 en 2008, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2014 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 30 april en, naar de Afdeling begrijpt, 14 juli 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door K.W. Seegers, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, de tegemoetkoming uitsluitend toegekend aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzin uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.
Ingevolge het vierde lid wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
2. Aan de besluiten van 30 april en 14 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] de aanvraag om zorgtoeslag voor de jaren 2006 tot en met 2011 te laat heeft ingediend.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat hij deze te laat heeft ingediend. Hiertoe voert hij aan dat de Belastingdienst/Toeslagen in ten minste tien andere, vergelijkbare gevallen zorgtoeslag heeft toegekend zonder dat de dienst hierom was verzocht. De dienst mag hem daarom niet tegenwerpen dat hij de aanvraag om zorgtoeslag niet tijdig heeft ingediend, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 14 van de Awir wordt een toeslag op aanvraag toegekend. Niet in geschil is dat [appellant] de aanvraag om zorgtoeslag voor de jaren 2006 tot en met 2011 niet binnen de in artikel 15, eerste lid, van de Awir vermelde termijn heeft ingediend.
Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat in zeven van de door [appellant] aangevoerde gevallen eind 2005 zorgtoeslag is aangevraagd. Voor de navolgende jaren is de toeslag in die gevallen met toepassing van artikel 15, vierde lid, van de Awir, verstrekt zonder dat daartoe opnieuw een aanvraag is ingediend. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen hebben in de overige drie door [appellant] aangevoerde gevallen de partners van de in die zaken betrokken belanghebbenden een aanvraag om toeslag ingediend. Aangezien gelet op artikel 14, tweede lid, van de Awir partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben en de tegemoetkoming wordt toegekend aan de aanvrager, zijn ook deze gevallen niet vergelijkbaar met de situatie waarin [appellant] verkeerde. [appellant] heeft de door deze Belastingdienst/Toeslagen gegeven toelichting niet bestreden. Nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Belastingdienst/Toeslagen in met zijn geval rechtens vergelijkbare gevallen zorgtoeslag heeft toegekend zonder dat de dienst hierom was verzocht, heeft de rechtbank het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht verworpen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
362-735.