201502294/1/V3.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2015 in zaak nr. 201410392/1/V3.
Procesverloop
Bij brief, bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, binnengekomen op 20 februari 2015, heeft de vreemdeling de rechtbank verzocht om herziening van haar uitspraken van 16 december 2014 in zaken nrs. 14/26446 en 14/27106 (hierna: uitspraak 1), van 20 januari 2015 in zaak nr. 15/364 (hierna: uitspraak 2) en van 18 februari 2015 in zaak nr. 15/2342 (hierna: uitspraak 3).
Bij uitspraak van 13 maart 2015 in zaken nrs. 15/3674, 15/3675, 15/3678 en 15/3680 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om herziening. Bij brief van 16 maart 2015 heeft de rechtbank dat verzoek aan de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Uitspraak 1 ziet op een beroep tegen het verlengingsbesluit van 31 oktober 2014 en op een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Tegen deze uitspraak voor zover betrekking hebbend op eerstbedoeld beroep heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 januari 2015 in zaak nr. 201410392/1/V3 heeft de Afdeling dit hoger beroep met toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kennelijk ongegrond verklaard.
De uitspraken 2 en 3 zien uitsluitend op een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2012 in zaak nr. 201102903/1/V4 volgt dat het verzoek om herziening voor zover gericht tegen uitspraak 1 voor zover betrekking hebbend op het beroep tegen het verlengingsbesluit moet worden aangemerkt als een verzoek om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2015, zodat zij daarop moet beslissen. De rechtbank heeft het verzoek om herziening daarom in zoverre terecht aan de Afdeling doorgezonden.
Voor het verzoek om herziening voor zover gericht tegen uitspraak 1 voor zover betrekking hebbend op het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en tegen de uitspraken 2 en 3 geldt dat niet de Afdeling, maar de rechtbank daarop moet beslissen.
3. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.1. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Ghana en het voortvarend handelen. Daartoe wijst hij op het besluit van 18 februari 2015. Bij dat besluit heeft de staatssecretaris een op 29 december 2014 ingediend verzoek van de vreemdeling om openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ingewilligd. Volgens de vreemdeling blijkt uit het besluit van 18 februari 2015 dat anders dan de staatssecretaris aan de rechtbank heeft voorgehouden door de autoriteiten van Ghana hoe dan ook geen laissez passer wordt verstrekt aan een vreemdeling, zoals hij, die weigert om te worden gepresenteerd.
3.2. Vaststaat dat de vreemdeling op 25 juni 2014, 9 juli 2014 en 10 december 2014 heeft geweigerd om mee te werken aan een presentatie in persoon bij de autoriteiten van Ghana, dat hij ook overigens geen medewerking heeft verleend om afgifte van een laissez passer te bespoedigen en dat voormelde autoriteiten niet te kennen hebben gegeven in het geheel geen laissez passer voor de vreemdeling af te geven. Het besluit van 18 februari 2015 doet aan de juistheid hiervan geen afbreuk.
Voorts staat vast dat de staatssecretaris ten tijde van belang maandelijks een vertrekgesprek met de vreemdeling heeft gevoerd, maandelijks schriftelijk heeft gerappelleerd en regelmatig bij voormelde autoriteiten heeft geïnformeerd naar een presentatiedatum. Het besluit van 18 februari 2015 doet ook aan de juistheid hiervan geen afbreuk.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 18 februari 2015 geen feiten of omstandigheden bevat die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden, als zij eerder bij de Afdeling bekend waren geweest.
4. Het verzoek voor zover het moet worden aangemerkt als een verzoek om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2015 in zaak nr. 201410392/1/V3 moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Waasdorp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
714.