ECLI:NL:RVS:2015:1153

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201304185/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dorpskernen Liesveld en de uitsluiting van woonfunctie

Op 15 april 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend in Zwitserland, en de raad van de gemeente Molenwaard. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Dorpskernen Liesveld', dat op 26 maart 2013 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een woonfunctie op zijn perceel uitgesloten dient te worden. De raad heeft het bestemmingsplan op 24 september 2013 deels gewijzigd vastgesteld, maar de appellant bleef bezwaar maken. De Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 16 april 2014 de raad opgedragen om binnen 26 weken de geconstateerde gebreken te herstellen. De raad heeft vervolgens op 16 september 2014 een nieuw besluit genomen, maar de appellant heeft opnieuw beroep ingesteld.

In de uitspraak van 15 april 2015 oordeelt de Raad van State dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een woonfunctie op het perceel van de appellant niet aanvaardbaar is, en dat het besluit van 24 september 2013 vernietigd dient te worden voor het plandeel met de bestemming 'Centrum' dat betrekking heeft op het perceel van de appellant. De Raad van State verklaart het beroep van de appellant tegen het besluit van 4 november 2014 ongegrond, omdat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om horeca-activiteiten in categorie 3 toe te staan op het perceel van De Vijf Lelies, wat een goede woon- en leefklimaat voor de appellant in de weg staat. De Raad van State heeft de raad van de gemeente Molenwaard veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht.

Uitspraak

201304185/3/R4.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats] (Zwitserland),
appellant,
en
de raad van de gemeente Molenwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpskernen Liesveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpskernen Liesveld" deels gewijzigd vastgesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.E.J. Vleesenbeek en mr. L. Hennink, beiden advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door F. Both, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. P. Hugense, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting stukken overgelegd.
Bij tussenuitspraak van 16 april 2014, in zaak nr. 201304185/1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 24 september 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 16 september 2014 het bestemmingsplan "Dorpskernen Liesveld" deels gewijzigd vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld.
Bij besluit van 4 november 2014 heeft de raad het besluit van 16 september 2014 ingetrokken en het bestemmingsplan "Dorpskernen Liesveld" deels gewijzigd vastgesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 24 september 2013
1. De Afdeling heeft onder 8.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een burgerwoning of dienstwoning ter plaatse van het perceel van [appellant] dient te worden uitgesloten, zodat het besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2. De Afdeling heeft voorts overwogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre de ruimtelijke uitstraling van de toegestane horeca-activiteiten ter plaatse van De Vijf Lelies in de weg staat aan de aanwezigheid van een woning op het perceel van [appellant]. Nu de raad dit heeft nagelaten, heeft de Afdeling onder 8.4 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit in zoverre is voorbereid in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] gegrond, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 24 september 2013. Dat besluit dient te worden vernietigd, wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum", voor zover dat betrekking heeft op zijn perceel aan de [locatie] te Streefkerk.
4. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van overweging 8.3 toereikend te motiveren waarom - mede gelet op de in overweging 8.3 beschreven plansystematiek - een woonfunctie ter plaatse van het perceel van [appellant] dient te worden uitgesloten, dan wel te bezien of het besluit van 24 september 2013 dient te worden gewijzigd. Indien de raad blijft bij zijn standpunt dat een woonfunctie ter plaatse van het perceel van [appellant] niet aanvaardbaar is, diende de raad te bezien in hoeverre de thans gekozen plansystematiek wat de bestemming "Centrum" betreft dient te worden aangepast en diende de raad zijn standpunt over de onaanvaardbaarheid van een woonfunctie ter plaatse van het perceel van [appellant] nader te onderbouwen door met inachtneming van overweging 8.4 alsnog onderzoek te doen naar de ruimtelijke gevolgen van de toegestane horeca-activiteiten ter plaatse van De Vijf Lelies voor de door [appellant] gewenste woonfunctie.
5. Hierna zal eerst het thans geldende besluit van 4 november 2014 worden besproken, waarna zal worden bezien in hoeverre nog belang bestaat bij beoordeling van de overige besluiten.
Het besluit van 4 november 2014
6. Bij besluit van 4 november 2014 heeft de raad het plan opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. De wijziging ten opzichte van het besluit van 24 september 2013 betreft de toekenning van de aanduiding "wonen uitgesloten" aan het plandeel met de bestemming "Centrum" voor het perceel waarop dorpshuis De Vijf Lelies staat, alsook voor het daarachter gelegen gedeelte van het perceel dat dienst doet als parkeerplaats. Voorts is aan het plandeel met de bestemming "Centrum" voor het perceel waarop De Vijf Lelies staat de aanduiding "specifieke vorm van horeca - 3" toegekend.
7. De raad heeft aan het besluit het volgende ten grondslag gelegd. Bij de totstandkoming van het plan heeft de raad de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) toegepast. Hierbij is hij ervan uitgegaan dat het plangebied als ‘gemengd gebied’ kan worden aangemerkt, vanwege de diversiteit van de aanwezige functies waaronder detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. De raad meent dat de activiteiten in De Vijf Lelies vallen in milieucategorie 2. Hij wijst er daartoe op dat zowel een buurt-/clubhuis als een muziekcafé en een cateringbedrijf in milieucategorie 2 vallen. Volgens de VNG-brochure geldt in dat geval een richtafstand tot gevoelige functies van 10 meter. Omdat de afstand van het perceel waarop De Vijf Lelies staat tot het perceel van [appellant] slechts 1 meter bedraagt, acht de raad ter plaatse van het perceel van [appellant] geen goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Een woonfunctie ter plaatse zou De Vijf Lelies dan ook in zijn bedrijfsvoering beperken. De raad acht een woonfunctie ter plaatse van het perceel van [appellant], alsook ter plaatse van het perceel waarop De Vijf Lelies staat, vanuit milieuoogpunt niet wenselijk.
Voorts heeft de raad erop gewezen dat in het plan een horecazonering is toegepast. In De Vijf Lelies vinden diverse horeca-activiteiten plaats, waaronder bruiloften, familiefeesten, partijen en zaalverhuur. Deze activiteiten vallen in categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten. Gelet op de zwaarte van deze activiteiten acht de raad het niet mogelijk om ter plaatse van een woning die op een afstand van 1 meter van De Vijf Lelies ligt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen.
Verder heeft de raad erop gewezen dat aan de vergunning die aan De Vijf Lelies is verleend op grond van de Drank- en Horecawet voor het uitoefenen van een horecabedrijf geen voorschriften zijn verbonden die zien op de geluidproductie, zodat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van [appellant] ook in zoverre niet wordt beschermd.
Ten slotte wijst de raad op het in opdracht van [appellant] door LuWat uitgevoerde akoestisch onderzoek. Uit dit onderzoek leidt de raad af dat niet wordt voldaan aan zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de nachtperiode voor gemengd gebied, als aan de normen voor piekniveau’s in de nachtperiode. Ook daarom meent de raad dat ter plaatse van het perceel van [appellant] geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
8. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het besluit van 4 november 2014 is gezien artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.
9. [appellant] richt zich in zijn zienswijze tegen de aanduiding "specifieke vorm van horeca - 3" die is toegekend aan het perceel van De Vijf Lelies. Hij voert aan dat de wijziging van categorie 1b naar categorie 3 niet past binnen de plansystematiek voor de bestemming "Centrum". [appellant] wijst er in dit kader op dat op andere percelen met die bestemming steeds een combinatie van wonen en horeca-activiteiten tot en met categorie 1b mogelijk wordt gemaakt. Voorts voert [appellant] aan dat de toegekende aanduiding niet past bij de activiteiten die plaatsvinden in De Vijf Lelies. Volgens [appellant] worden daar nauwelijks activiteiten uitgevoerd. De activiteiten die plaatsvinden passen binnen categorie 1b, aldus [appellant]. Ten slotte voert [appellant] aan dat niet valt in te zien waarom niet ook ter plaatse van zijn perceel horeca-activiteiten in categorie 3 mogelijk zijn gemaakt.
9.1. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ter plaatse van De Vijf Lelies horeca-activiteiten tot en met categorie 3 mogelijk heeft kunnen maken. Hierbij betrekt de Afdeling dat de omstandigheid dat ter plaatse eerder activiteiten hebben plaatsgevonden die behoren tot een lagere horecacategorie, niet meebrengt dat activiteiten in een hogere categorie niet kunnen worden toegestaan. Voorts passen horeca-activiteiten tot en met categorie 3 binnen de voor dit perceel gekozen planregeling, nu ter plaatse van De Vijf Lelies een woonfunctie is uitgesloten. Omdat ter plaatse van het perceel van [appellant] geen dorpshuis is gevestigd, waardoor de situatie daar verschilt van de situatie ter plaatse van De Vijf Lelies, heeft de raad ten slotte kunnen besluiten om uitsluitend ter plaatse van De Vijf Lelies horeca-activiteiten in categorie 3 mogelijk kunnen maken.
Gelet op het voorgaande is het in de tussenuitspraak onder 8.3 geconstateerde gebrek in de plansystematiek hersteld.
Het betoog faalt.
10. [appellant] richt zich voorts tegen de aanduiding "wonen uitgesloten" die is toegekend aan zijn perceel. Hij voert aan dat de raad onjuiste argumenten aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. In de eerste plaats wijst hij erop dat nu de aanduiding "specifieke vorm van horeca - 3" ten onrechte is toegekend aan het perceel van De Vijf Lelies, de met die aanduiding mogelijk gemaakte horeca-activiteiten geen grond kunnen zijn om op zijn perceel geen woonfunctie mogelijk te maken.
[appellant] betoogt verder dat de raad de VNG-brochure niet mocht toepassen, omdat de brochure richtafstanden geeft voor nieuwe situaties en niet voor bestaande situaties zoals de onderhavige. Verder wijst [appellant] erop dat het plan voorziet in andere nieuwe woningen, die liggen op een kortere afstand van het perceel van De Vijf Lelies dan de richtafstand. Gelet hierop valt volgens hem niet in te zien waarom een woonfunctie op zijn perceel met het oog op de VNG-brochure niet mogelijk is. Verder voert [appellant] aan dat de richtafstand van 10 meter niet vanaf de perceelsgrens moet worden gemeten, maar vanaf de plek waar de overlastgevende activiteiten feitelijk plaatsvinden. [appellant] benadrukt in dit kader dat hij geen geluidoverlast ervaart van de activiteiten van De Vijf Lelies.
Voorts volgt uit de vergunning van De Vijf Lelies die is verleend op grond van de Drank- en Horecawet dat geen geluidoverlast mag worden veroorzaakt. Ook in zoverre vormt De Vijf Lelies volgens [appellant] geen bedreiging van het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn perceel.
Verder betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte geen eigen onderzoek heeft gedaan naar de geluidoverlast die De Vijf Lelies meebrengt.
Voor zover de gemeente Molenwaard het pand waarin De Vijf Lelies is gevestigd wil gebruiken als vervangende locatie voor het gemeentehuis, voert [appellant] aan dat ook de activiteiten die daarmee gepaard gaan geen overlast zullen veroorzaken.
10.1. Uit hetgeen hiervoor onder 9.1 is overwogen volgt dat de raad in redelijkheid ter plaatse van De Vijf Lelies horeca-activiteiten tot en met categorie 3 heeft kunnen toestaan. Uit de Staat van Horeca-activiteiten die als bijlage bij de planregels is gevoegd, volgt dat in categorie 3 zogeheten zware horeca valt, waaronder een zalenverhuur en een partycentrum.
Omdat het bestemmen van het perceel van [appellant] voor een woonfunctie een planologisch nieuwe situatie zou betreffen, heeft de raad de VNG-brochure kunnen toepassen. De ter plaatse van het perceel van De Vijf Lelies toegestane activiteiten zijn volgens de raad onder meer vergelijkbaar met activiteiten in een buurt- of clubhuis. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Volgens de VNG-brochure wordt voor buurt- en clubhuizen in een gemengd gebied als het onderhavige een afstand van 10 meter aanbevolen. De woning van [appellant] is gelegen op een afstand van 1 meter van De Vijf Lelies. De richtafstand, die vanwege de maximale planologische mogelijkheden terecht is gemeten vanaf de perceelsgrens, wordt dan ook overschreden.
Gelet op de aard van de toegestane horeca-activiteiten ter plaatse en op de overschrijding van de richtafstand heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd ter plaatse van de woning van [appellant].
Dat in de huidige situatie feitelijk of als gevolg van voorwaarden die zijn verbonden aan vergunningen door [appellant] geen overlast wordt ondervonden maakt het voorgaande niet anders, omdat moet worden uitgegaan van de door het plan geboden maximale mogelijkheden. Hetgeen is aangevoerd over eventuele toekomstige plannen voor het gebruik van De Vijf Lelies als gemeentehuis leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat het plan horeca-activiteiten in categorie 3 mogelijk maakt. Wat betreft de afstand van het perceel van De Vijf Lelies tot de gevels van andere woningen stelt de Afdeling vast dat deze afstand ten minste 15 meter bedraagt. Hetgeen in dit kader is aangevoerd, voert daarom evenmin tot een ander oordeel. [appellant] heeft ten slotte geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de raad gehouden moet worden geacht in aanvulling op de toepassing van de VNG-brochure nog aanvullend akoestisch onderzoek te doen verrichten.
Uit het voorgaande volgt dat de raad inzichtelijk heeft gemaakt dat de ruimtelijke uitstraling van de thans toegestane horeca-activiteiten ter plaatse van De Vijf Lelies in de weg staat aan de aanwezigheid van een woning op het perceel van [appellant], zodat het in de tussenuitspraak onder 8.4 geconstateerde gebrek eveneens is hersteld.
11. Het beroep tegen het besluit van 4 november 2014 is ongegrond.
De besluiten van 26 maart 2013 en 16 september 2014
12. Het besluit van 4 november 2014 wordt met de bekendmaking van deze uitspraak onherroepelijk. Onder deze omstandigheden en nu overigens niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 26 maart 2013 ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen dat besluit. In verband hiermee is het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen het besluit van 26 maart 2013, niet-ontvankelijk.
13. Voorts is niet gebleken van enig belang bij een beoordeling van het besluit van 16 september 2014. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep dan ook niet van rechtswege mede betrekking op dat besluit.
Proceskosten
14. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 26 maart 2013;
II. verklaart het beroep gegrond, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 24 september 2013;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Molenwaard van 24 september 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Dorpskernen Liesveld", wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum", voor zover dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie] te Streefkerk;
IV. verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 4 november 2014;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Molenwaard tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Molenwaard aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
528-786.