201401940/1/R1.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid J+P Commitment B.V., gevestigd te Bilthoven, gemeente De Bilt, en [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te Lemiers, gemeente Vaals,
3. [appellant sub 3], wonend te Lemiers, gemeente Vaals,
4. [appellanten sub 4], beiden wonend te Vaals (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 4]),
5. [appellant sub 5], wonend te Vijlen, gemeente Vaals,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Vaals,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben J+P Commitment en [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2015, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 3], [appellant sub 4], bijgestaan door mr. R. Bormans, werkzaam bij ARAG, [appellant sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Pieters, mr. J.P.A. Croughs en mr. T.J.G Keulders, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar [partij A], bijgestaan door drs. S.J. van de Venne, werkzaam bij Aelmans Ruimte Omgeving & Milieu B.V., en [partij B] als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van J+P Commitment en [appellant sub 1]
Ontvankelijkheid
3. J+P Commitment en [appellant sub 1] stellen dat J+P Commitment eigenaar is van het perceel, kadastraal bekend gemeente Vaals, sectie F, nr. 569 (hierna: het perceel van J+P Commitment) en dat [appellant sub 1] middellijk bestuurder en aandeelhouder is van J+P Commitment.
De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] geen rechtstreeks, maar een afgeleid belang heeft bij het bestemmingsplan voor zover dat ziet op het perceel van J+P Commitment. De conclusie is dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
Het beroep van J+P Commitment en [appellant sub 1], voor zover ingesteld door [appellant sub 1], zal in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.1. In het hierna volgende wordt het beroep van J+P Commitment en [appellant sub 1], voor zover ingesteld door J+P Commitment, aangeduid als het beroep van J+P Commitment.
Inhoudelijk
4. J+P Commitment betoogt dat de drie schuurtjes op het noordelijke deel van het perceel van J+P Commitment ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Volgens haar mogen deze schuurtjes, die worden gebruikt als bergplaats voor een maaimachine en als schuilhut voor vee, niet voor een tweede keer onder het bouw- en gebruiksovergangsrecht gebracht worden.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de schuurtjes inderdaad ten onrechte voor een tweede keer onder het bouwovergangsrecht zijn gebracht en dat deze als zodanig hadden moeten worden bestemd.
4.2. Aan het perceel van J+P Commitment is de bestemming "Agrarische met waarden - Natuur en landschap" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2 aanhef en onder a, van de planregels mogen op de voor "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" aangewezen gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak.
4.3. Nu de raad zich wat het bouwovergangsrecht betreft op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
4.4. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik.
4.5. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het gebruik van de schuurtjes als bergplaats voor een maaimachine en als schuilhut voor vee is toegestaan als agrarisch grondgebruik, zoals bedoeld in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels. De Afdeling acht dit juist. Het betoog van J+P Commitment dat het gebruik van de schuurtjes op het perceel van J+P Commitment ten onrechte niet als zodanig is bestemd mist derhalve feitelijke grondslag.
Conclusie
5. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van de overwegingen 4.3 een andere planregeling vast te stellen voor de drie schuurtjes op het perceel van J+P Commitment.
De beroepen met betrekking tot de gronden [locatie A]
6. Het beroep van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "bed & breakfast", voor het perceel [locatie A].
Zij betogen dat ten onrechte de bestemming "Recreatie" aan de gronden is toegekend, omdat volgens [appellant sub 3] recreatief gebruik van de woning op deze gronden overlast geeft en volgens [appellant sub 2] bij een dergelijke bestemming de woning steeds als vakantiewoning verhuurd zal worden, ongeacht de aanduiding "bed & breakfast". Volgens [appellant sub 2] heeft de eigenaar van de woning, [partij B], niet de intentie om de woning als bed & breakfast te gaan gebruiken, omdat de woning thans als vakantiewoning wordt gebruikt en ook als zodanig voor verhuur wordt aangeboden. [appellant sub 3] wijst er in dat verband op dat de planregeling in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, in zaak nr. 201206742/1/R1, en dat de planregeling te ruim is. Volgens hem is de intentieverklaring die de gemeente met [partij B] heeft gesloten onvoldoende, omdat het gebruik niet kleinschalig is, de leefkeuken ondanks de aanpassingen door de gasten wordt gebruikt, er geen ontbijt kan worden aangeboden in de gemeenschappelijke ruimte en de parkeerplaats als terras wordt gebruikt. [appellant sub 3] betoogt voorts dat de gemeente niet of te weinig handhavend optreedt.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [partij B] in een overleg met het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven de woning als bed & breakfast te willen gebruiken. Ook is op 1 oktober 2014 vastgesteld dat de fysieke aanpassingen aan de woning om deze als een bed & breakfast te gebruiken zijn uitgevoerd. Tevens is de wijze waarop de woning voor verhuur wordt aangeboden op internet waar mogelijk aangepast, aldus de raad. Dat het gebruik van de woning anders is dan het plan voorschrijft is volgens de raad een kwestie van handhaving, waarvoor in de onderhavige procedure geen plaats is.
6.2. Aan het perceel [locatie A] is de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "bed & breakfast" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie, ter plaatse aangeduid zoals opgenomen en uitsluitend overeenkomstig de omschreven aard/functie van de bebouwing in de 'tabel verblijfsrecreatie'. In de ‘tabel verblijfsrecreatie’ is de aanduiding "bed & breakfast" opgenomen en is de aard/functie van de bebouwing omschreven als bed & breakfast voor maximaal 6 x 2 slaapkamers en een (gezamenlijke) gemeenschappelijke ruimte, waarbij parkeren op eigen terrein plaats dient te vinden.
De Afdeling begrijpt artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, aldus dat is bedoeld dat een bed & breakfast met maximaal 6 x 2 slaapplaatsen is toegestaan. Dit maakt de Afdeling op uit het dossier, onder meer het verweerschrift van de raad, en hetgeen ter zitting is gezegd nu door partijen daar steeds van een maximum van 12 slaapplaatsen is uitgegaan.
Ingevolge lid 10.4 wordt als strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 10.1, meer in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding "bed & breakfast":
- geen andere bedrijvigheid en recreatieve functies zijn toegestaan, anders dan aanvullende services (zoals het verstrekken van warme maaltijden en fietsenverhuur) ten behoeve van de gasten van de bed & breakfast;
- de bed & breakfastvoorziening niet als zelfstandige (woon)eenheid functioneert en derhalve geen keuken of kookvoorziening op de slaapkamers en in de gemeenschappelijke ruimte is toegestaan.
6.3. De Afdeling overweegt dat zij in hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toestaan van een bed & breakfast op het perceel [locatie A] aanvaardbaar is. De omvang van de bed & breakfast is met maximaal 12 slaapplaatsen beperkt en het gebruik dat voor de bed & breakfast wordt toegestaan is niet zodanig intensief dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Voorts is niet gebleken dat het toegestane gebruik in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, in zaak nr. 201206742/1/R1. Uit de stukken, onder meer de intentieverklaring van [partij B], en hetgeen ter zitting is toegelicht, onder meer dat het pand van [partij B] reeds als bed & breakfast is ingericht, is naar het oordeel van de Afdeling gebleken dat het de bedoeling van [partij B] is ter plaatse een bed & breakfast te exploiteren.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat het pand van [partij B] als vakantiewoning wordt gebruikt in plaats van bed & breakfast overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Dit geldt eveneens voor het betoog van [appellant sub 3] dat de raad onvoldoende handhavend optreedt, nu in deze procedure uitsluitend het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voorligt.
Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
8. Wat betreft het betoog van [appellant sub 4] dat de raad ten onrechte niet op een deel van zijn zienswijze is ingegaan, overweegt de Afdeling als volgt.
In zijn zienswijze geeft [appellant sub 4] aan dat onduidelijk is welk plan de Advies Kwaliteitscommissie Limburg (hierna: de Kwaliteitscommissie) heeft goedgekeurd, omdat bescheiden ontbreken waaruit onmiskenbaar volgt dat de Kwaliteitscommissie haar akkoord heeft uitgesproken over het ontwerpplan zoals dat in procedure is gebracht. In de Zienswijzennota staat dat ter verduidelijking van de planontwikkeling de aanvraag van het advies van de Kwaliteitscommissie zal worden toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing zoals opgenomen in bijlage 3 bij de plantoelichting. De aanvraag van het advies is in bijlage 3 bij de plantoelichting te vinden. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een deel van de zienswijze van [appellant sub 4] onbeantwoord heeft gelaten.
9. Het beroep van [appellant sub 4] richt zich tegen de planregeling voor het perceel [locatie B].
De recreatieve bestemming
10. [appellant sub 4] betoogt dat aan een deel van het perceel ten onrechte de bestemming "Recreatie" is toegekend, omdat niet duidelijk is of de toeristische onderneming die de eigenaar voor ogen heeft bestaansrecht heeft. [appellant sub 4] vermoedt dat dit niet het geval is, nu het perceel voorheen voornamelijk is gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Dergelijk gebruik is volgens [appellant sub 4] ook niet in overeenstemming met een recreatieve bestemming.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het stuk "Strategische Visie Vaals 2020, Geef vorm aan Vaals" (hierna: de Visie) volgt dat de toeristische sector in Vaals nog kan groeien. Omdat de verblijfsaccommodatie in de omgeving vooral bestaat uit bed & breakfasts en vakantiewoningen zullen de appartementen een welkome aanvulling op het bestaande aanbod betekenen, aldus de raad. Ook is de locatie volgens de raad geschikt voor toeristische appartementen, omdat deze dicht bij het centrum van Vaals en aan een uitvalsweg ligt.
10.2. Aan het perceel [locatie B] is de bestemming "Recreatie" toegekend, met drie bouwvlakken. Aan het meest oostelijk achterop het perceel gelegen bouwvlak zijn de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - gestapelde appartementen" en "specifieke vorm van wonen uitgesloten - logies voor arbeiders" toegekend. Aan het meest voorop het perceel gelegen bouwvlak is de aanduiding "specifiek vorm van wonen - logies voor arbeiders" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie, ter plaatse aangeduid zoals opgenomen en uitsluitend overeenkomstig de omschreven aard/functie van de bebouwing in de 'tabel verblijfsrecreatie'. In de ‘tabel verblijfsrecreatie’ is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gestapelde appartementen" opgenomen en is de aard/functie van de bebouwing omschreven als verblijfsrecreatie in (gestapelde) recreatieverblijven/appartementen in maximaal 9 appartementen voor maximaal 54 personen. Eveneens is de aanduiding "specifieke vorm van wonen uitgesloten - logies voor arbeiders" in de tabel opgenomen en is de aard/functie van de bebouwing aldus omschreven dat logies voor arbeiders is uitgesloten. In de tabel is tevens de aanduiding "specifieke vorm van wonen - logies voor arbeiders" opgenomen en is de aard/functie van de bebouwing omschreven als tevens logies voor arbeiders.
10.3. In de Visie staat dat het goed gaat met de toeristische sector in Vaals en dat deze groeit. Voorts hanteert de raad als uitgangspunt dat toeristische appartementen een welkome aanvulling betekenen voor het aanbod aan verblijfsaccommodatie in de gemeente, omdat het huidige aanbod voornamelijk bestaat uit bed & breakfasts en vakantiewoningen. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen in de Visie staat omtrent de groei van de toeristische sector onjuist is en evenmin dat de raad dit uitgangspunt niet kan hanteren. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de gestapelde appartementen die het plan op het perceel [locatie B] mogelijk maakt.
Het betoog faalt.
Het plandeel voor de toeristische appartementen
11. [appellant sub 4] betoogt dat het plan wat betreft het meest oostelijke, achterop het perceel [locatie B] gelegen bouwvlak in strijd is met de Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul, die op 27 februari 2012 door de raad is vastgesteld (hierna: de Structuurvisie). Volgens hem gaat het uitsluitend om een kwantitatieve uitbreiding. Ook ligt het perceel in het gebied "steile hellingen en droogdalen", waar geen uitbreiding van het aantal toeristisch-recreatieve ondernemingen wordt toegestaan, aldus [appellant sub 4].
11.1. De raad stelt zich, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, in zaak nr. 201211241/1/R3, op het standpunt dat de raad niet gebonden is aan de Structuurvisie. Voorts stelt de raad dat uitbreiding van de bestaande verblijfsrecreatie in dit geval mogelijk is, omdat de landschappelijke inpassing door een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer is gewaarborgd. Ook is in dit geval sprake van een uitbreiding van een bestaand toeristisch bedrijf, zodat hetgeen omtrent de steile hellingen en droogdalen is bepaald niet aan de orde is, aldus de raad. Ook stelt de raad dat in een dergelijk geval uitbreiding onder voorwaarden mogelijk is en dat aan deze voorwaarden is voldaan.
11.2. In de Structuurvisie staat dat uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen, indien landschappelijk inpasbaar, alleen kan plaatsvinden onder het regime van het gemeentelijk kwaliteitsmenu. Op de halfopen en besloten steilere hellingen, in de droogdalen en op de halfopen natuurlijke beekdalbodems wordt geen uitbreiding van het aantal toeristisch-recreatieve ondernemingen toegestaan. Alleen in relatie tot toeristisch-recreatieve en landschappelijke kwaliteitsverbetering kan uitbreiding van bestaande bedrijven hier worden overwogen.
11.3. De Afdeling overweegt dat, anders dan de raad stelt, de raad in beginsel is gehouden zijn beleid toe te passen. Nu de raad de Structuurvisie op 27 februari 2012 heeft vastgesteld is dit zijn beleid. Wat betreft de verwijzing van de raad naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, in zaak nr. 201211241/1/R3, overweegt de Afdeling dat in die zaak een door provinciale staten van Noord-Brabant vastgestelde structuurvisie aan de orde was. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal of rijksbeleid gebonden, maar dient daarmee wel rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
11.4. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat voor de bestaande appartementen een bouwvergunning is verleend en dat de appartementen ook aan toeristen worden verhuurd. [appellant sub 4] heeft dit niet bestreden. Gelet daarop en nu de Structuurvisie niet regelt wanneer sprake is van een bestaand recreatief bedrijf, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bedrijf op het perceel [locatie B] een bestaande verblijfsrecreatieve voorziening is in de zin van de Structuurvisie, zodat sprake is van uitbreiding van een bestaande verblijfsrecreatieve voorziening.
Omtrent de uitbreiding van het recreatieve bedrijf op het perceel [locatie B] heeft de Kwaliteitscommissie een positief advies uitgebracht. Tevens is de verplichting tot landschappelijke inpassing neergelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst met [partij A], de initiatiefnemer van de ontwikkeling. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan het advies van de Kwaliteitscommissie dusdanige gebreken kleven dat de raad deze in redelijkheid niet bij de beoordeling heeft kunnen betrekken. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling van toeristische appartementen op het perceel [locatie B] in overeenstemming is met de Structuurvisie. [appellant sub 4] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad dit beleid redelijkerwijs niet heeft kunnen toepassen.
Het betoog faalt.
12. [appellant sub 4] betoogt dat de bouwhoogte van 13 m voor het meest oostelijke bouwvlak achterop het perceel [locatie B] te hoog is, omdat bebouwing van een dergelijke hoogte niet in de omgeving past. Voorts had volgens hem het plan op dit punt opnieuw aan de Kwaliteitscommissie voorgelegd moeten worden, omdat de maximaal toegestane bouwhoogte bij de vaststelling van het plan van 10 m naar 13 m is verhoogd.
12.1. Volgens de raad is de verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte slechts bedoeld om de ontwikkeling op [locatie B] in het bestemmingsplan mogelijk te maken. In het bestemmingsplan wordt een andere wijze van meten aangehouden dan in het conceptplan waarmee eerder werd beoogd in de ontwikkeling te voorzien, waardoor met een maximale bouwhoogte van 10 m niet in de ontwikkeling kon worden voorzien. Om die reden is bij de vaststelling van het bestemmingsplan besloten de maximaal toegestane bouwhoogte te verhogen, aldus de raad.
12.2. Aan het meest oostelijke bouwvlak achterop het perceel [locatie B] is de bestemming "Recreatie" toegekend, met de aanduidingen "maximum bouwhoogte: 13 m" en "maximum goothoogte: 7,5 m".
Ingevolge artikel 10, lid 10.2.1, van de planregels geldt voor bedrijfsgebouwen geen woning zijnde dat de goothoogte maximaal 6 m en de bouwhoogte maximaal 10 m bedraagt, tenzij middels de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" op de verbeelding anders is weergegeven.
12.3. In het ontwerpbestemmingsplan was aan het meest oostelijke bouwvlak achterop het perceel [locatie B] de bestemming "Recreatie" toegekend, met de aanduiding "maximum goothoogte: 7,5 m".
Ingevolge artikel 10, lid 10.2.1, aanhef en onder b, van de planregels van het ontwerpbestemmingsplan bedraagt de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen geen woning zijnde maximaal 10 m, tenzij middels de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" op de verbeelding anders is weergegeven.
12.4. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat beoogd wordt een gebouw van 11,5 à 12 m mogelijk te maken, wat met de maximaal toegestane bouwhoogte van 10 m niet mogelijk is, en dat de bouwhoogte van 13 m tevens nodig is in verband met het hoogteverschil op het perceel [locatie B]. Dat het perceel reeds geëgaliseerd is, heeft [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toegestane maximale bouwhoogte van 13 m aanvaardbaar is. Daarbij betrekt de Afdeling voorts dat, hoewel de woning van [appellant sub 4] lager ligt dan het perceel [locatie B], het perceel van [appellant sub 4] op ongeveer 60 m van het bouwvlak voor de toeristische appartementen ligt en de woning van [appellant sub 4] op ongeveer 85 m afstand en dat de woning op het noorden is gericht, derhalve niet op het perceel [locatie B].
Wat betreft het betoog dat de verhoging van de maximale bouwhoogte ten onrechte niet aan de Kwaliteitscommissie is voorgelegd, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit niet nodig was, omdat het plan met de maximale bouwhoogte van 13 m vanwege het verschil in wijze van meten hetzelfde mogelijk maakt als het conceptplan en de Kwaliteitscommissie op de ontwikkeling zoals deze in het conceptplan was voorzien al een positief advies heeft uitgebracht.
Het betoog faalt.
13. [appellant sub 4] vreest geluidsoverlast vanwege de toename van het gebruik van het perceel [locatie B] wanneer er negen appartementen bij komen. Ook vreest hij aantasting van zijn privacy en van zijn woon- en leefklimaat vanwege verstening van zijn woonomgeving.
13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG (hierna: de VNG-brochure) voor hotels en pensions. Wat betreft de ruimtelijke inpassing stelt de raad dat wordt voldaan aan het gemeentelijk kwaliteitsmenu.
13.2. Het meest oostelijke achterop het perceel [locatie B] gelegen bouwvlak ligt op ongeveer 50 m van de woning van [appellant sub 4].
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gestapelde appartementen" maximaal 9 appartementen ten behoeve van verblijfsrecreatie toegestaan, een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen.
13.3. De VNG-brochure beveelt tussen hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra en woningen als grootste afstand voor geur, geluid en gevaar een afstand van 10 m aan. De raad heeft in redelijkheid een vergelijking met hotels en pensions met keuken kunnen maken, omdat daarbij ook sprake is van verblijfsrecreatie. Nu de afstand tussen het perceel [locatie B] en de woning van [appellant sub 4] groter is dan de richtafstand uit de VNG-brochure, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege het plan geen ernstige geluidhinder bij de woning van [appellant sub 4] zal optreden. Voorts heeft de raad zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre geen ernstige aantasting van de privacy en het uitzicht van [appellant sub 4] als gevolg zal hebben, gelet op voornoemde afstand, de omstandigheid dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat en de omstandigheid dat vanwege de landschappelijke inpassing van het perceel opgaand groen tussen de toeristische appartementen en de woning van [appellant sub 4] aangelegd zal worden.
Het betoog faalt.
14. Wat betreft de vrees van [appellant sub 4] dat de toeristische appartementen ook voor de huisvesting van arbeiders zullen worden gebruikt, overweegt de Afdeling dat dit geen betrekking heeft op het plan zelf maar een kwestie van handhaving is, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.
Het plandeel voor de huisvesting van arbeiders
15. [appellant sub 4] betoogt dat het toestaan van huisvesting van arbeidsmigranten ook aan de Kwaliteitscommissie had moeten worden voorgelegd.
15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat slechts wanneer er sprake is van nieuw ruimtebeslag een ontwikkeling aan de Kwaliteitscommissie voorgelegd moet worden.
15.2. Voor het meest vóór op het perceel [locatie B] gelegen bouwvlak is aan het achterste deel daarvan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - logies voor arbeiders" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie, ter plaatse aangeduid zoals opgenomen en uitsluitend overeenkomstig de omschreven aard/functie van de bebouwing in de 'tabel verblijfsrecreatie'. In de ‘tabel verblijfsrecreatie’ is de aanduiding "specifieke vorm van wonen - logies voor arbeiders" opgenomen en is de aard/functie van de bebouwing omschreven als tevens logies voor arbeiders.
15.3. Niet in geschil is dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - logies voor arbeiders" reeds appartementen aanwezig zijn. Met het toekennen van deze aanduiding worden voorts geen bouwmogelijkheden toegekend. De Afdeling overweegt dat uit de Structuurvisie niet volgt in welke gevallen - bij nieuw ruimtebeslag of ook bij functieverandering - een ontwikkeling aan de Kwaliteitscommissie voorgelegd moet worden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het bestendige praktijk is om een ontwikkeling alleen aan de Kwaliteitscommissie voor te leggen wanneer er sprake is van nieuw ruimtebeslag. De Afdeling acht dit niet onredelijk.
Het betoog faalt.
Het plandeel voor de berging of garage
16. Wat betreft het meest westelijk achterop het perceel [locatie B] gelegen bouwvlak betoogt [appellant sub 4] dat onduidelijk is welk gebruik ter plaatse is toegestaan. De planregeling is volgens hem te ruim. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij vreest dat het aldaar toegestane gebouw ook voor verblijfsrecreatie gebruikt kan worden.
16.1. De raad stelt dat op 24 november 2009 een bouwvergunning is verleend voor een berging of garage en dat deze in het plan is opgenomen met het toekennen van dat bouwvlak. De vrees van [appellant sub 4] dat het gebouw gebruikt kan worden voor logies voor arbeiders is volgens hem onterecht, omdat dit uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - logies voor arbeiders" is toegestaan.
16.2. Aan het meest westelijk achterop het perceel [locatie B] gelegen bouwvlak is de bestemming "Recreatie" toegekend, met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2".
16.3. De Afdeling overweegt dat geen van de in artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a en b, van de planregels genoemde aanduidingen aan het westelijk achterop het perceel [locatie B] gelegen bouwvlak is toegekend. Het gebouw dat ter plaatse is toegestaan mag derhalve niet als dagrecreatieve of verblijfsrecreatieve voorziening worden gebruikt en evenmin voor de huisvesting van arbeiders.
Het betoog faalt.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 4] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 5]
18. Het beroep van [appellant sub 5] richt zich tegen de planregeling voor zijn recreatieve onderneming op de percelen [locatie C] en [locatie D].
[locatie C]
19. [appellant sub 5] betoogt dat de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" en de bouwvlakken voor het perceel [locatie C] niet juist zijn weergegeven. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" waren deze volgens hem wel goed neergelegd.
19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is toegekend aan de hand van gegevens van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Gebleken is dat deze informatie onjuist in het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" was opgenomen.
19.2. Aan het perceel [locatie C] is de bestemming "Recreatie" toegekend, met een aantal bouwvlakken. Binnen de bouwvlakken is aan gronden de aanduiding "kamphuis" toegekend, met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Ook is aan gronden binnen de bouwvlakken de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend, waaraan deels de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is toegekend.
Ingevolge artikel 26, lid 26.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende cultuurhistorische elementen zoals rijksmonumenten en beeldbepalende (karakteristieke) panden als opgenomen in de lijsten in de bijlagen 3 en 4.
Op de lijst in bijlage 3 zijn de agrarische gebouwen op [locatie C] genoemd als rijksmonument.
19.3. In de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, in zaak nr. 201206742/1/R1 is het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" onder meer vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie C]. Aan de planregeling die in dat bestemmingsplan aan het perceel [locatie C] was toegekend komt derhalve geen betekenis toe.
19.4. De bebouwing op het perceel [locatie C] waaraan de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is toegekend, is aangewezen als beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988.
In de plantoelichting staat dat de panden met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" rijksmonumenten of beeldbepalende karakteristieke panden betreffen. De monumenten worden beschermd door de Monumentenwet 1988, maar zijn desondanks opgenomen in het bestemmingsplan. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bebouwing in de omgeving van deze panden, om te voorkomen dat er indirect aantasting van de waarde plaatsvindt, aldus de plantoelichting. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. De Afdeling overweegt dat het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" in overeenstemming is met dit door de raad gehanteerde uitgangspunt. [appellant sub 5] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad dit uitgangspunt in redelijkheid niet heeft kunnen toepassen.
Het betoog faalt.
20. Wat betreft het betoog van [appellant sub 5] dat het ten onrechte niet mogelijk is bouwwerken geen gebouwen zijnde op te richten op het perceel [locatie C], overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 10, lid 10.2, aanhef en onder a, van de planregels zijn gebouwen en bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een dergelijke beperking niet, zodat deze ook buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
21. [appellant sub 5] betoogt dat ten onrechte geen horeca voor de gasten van het kamphuis is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kamphuis", hetgeen in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, in zaak nr. 201206742/1/R1.
21.1. Ingevolge artikel 10, lid 10.4, aanhef en onder g, van de planregels wordt als strijdig gebruik in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 10.1, meer in het bijzonder voor horecadoeleinden, uitgezonderd horeca-activiteiten welke direct verband houden met de exploitatie van een kamphuis ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kamphuis".
21.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat nu ingevolge artikel 10, lid 10.4, aanhef en onder g, van de planregels horeca-activiteiten die direct verband houden met de exploitatie van het kamphuis niet als strijdig gebruik wordt aangemerkt, dergelijk gebruik is toegestaan. De Afdeling acht dit juist. Het betoog mist feitelijke grondslag.
[locatie D]
22. [appellant sub 5] betoogt voorts dat ten onrechte geen ondergeschikte horeca is toegestaan ter plaatse van het creativiteitscentrum op het perceel [locatie D]. Volgens hem is mondeling en schriftelijk medegedeeld dat dergelijk gebruik is toegestaan, maar is het ten onrechte niet in het plan opgenomen. Ook wenst [appellant sub 5] een aanduiding ten behoeve van het terras dat bij het creativiteitscentrum aanwezig is.
22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het een weloverwogen keuze van de raad was om dit in het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" niet toe te staan, om zo een ongewenste en niet handhaafbare toename van de horecabedrijvigheid en de daarmee gepaard gaande verkeersaantrekkende werking tegen te gaan. Een terras is niet toegestaan nu horeca-activiteiten dat evenmin zijn, aldus de raad.
22.2. Aan het perceel [locatie D] is de bestemming "Recreatie" toegekend, met de aanduiding "creativiteitscentrum".
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor dagrecreatie, ter plaatse aangeduid zoals opgenomen en uitsluitend overeenkomstig de omschreven aard/functie van de bebouwing in de 'tabel dagrecreatie'. In de ‘tabel dagrecreatie’ is de aanduiding "creativiteitscentrum" opgenomen en is aard/functie van de bebouwing omschreven als dagbesteding in de vorm van workshops, therapie, activiteiten en cursussen.
22.3. De Afdeling stelt voorop dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat horeca-activiteiten ten behoeve van anderen dan deelnemers aan activiteiten van het creativiteitscentrum ter plaatse niet aanvaardbaar zijn, omdat dergelijk gebruik een onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking zal hebben in de verder rustige omgeving. Wat betreft het niet toestaan van horeca-activiteiten uitsluitend ten behoeve van de deelnemers aan activiteiten van het creativiteitscentrum is onduidelijk waarom dergelijk gebruik volgens de raad ter plaatse niet aanvaardbaar is. Dergelijk gebruik heeft immers geen verkeersaantrekkende werking. Voorts is niet gebleken waarom handhaving van dergelijk gebruik niet mogelijk zou zijn, waarbij de Afdeling betrekt dat vergelijkbaar gebruik ter plaatse van het kamphuis wel is toegestaan. Dat dit gebruik is toegestaan vanwege reeds lang bestaande rechten maakt dit niet anders.
Het betoog slaagt.
23. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 22.3 te motiveren waarom horeca-activiteiten uitsluitend ten behoeve van de deelnemers aan activiteiten van het creativiteitscentrum ter plaatse niet aanvaardbaar zijn, dan wel te besluiten voor het perceel [locatie D] ter plaatse van de aanduiding "creativiteitscentrum" een andere planregeling vast te stellen ingevolge waarvan horeca-activiteiten uitsluitend ten behoeve van de deelnemers aan activiteiten van het creativiteitscentrum zijn toegestaan.
Uitbreiding bestemming "Recreatie" en bouwvlak
24. Volgens [appellant sub 5] dienen de gronden ten oosten van het perceel [locatie D] en zijn strook grond aan de Tenboscherweg voor recreatief gebruik te worden bestemd, zodat hij deze gronden voor onder meer boerengolf en schapendrijfworkshops kan gebruiken. Voor de gronden ten oosten van het perceel [locatie D] wenst hij een dergelijke bestemming, omdat bij gebruikmaking van de bouwmogelijkheden die het plan biedt te weinig ruimte voor recreatie overblijft, als bij het bebouwen rekening wordt gehouden met de monumentale status van de bestaande bebouwing. Om die reden wenst hij tevens dat het bouwvlak voor [locatie D] met 4 m richting het oosten vergroot wordt. Ook beroept hij zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat bij recreatiewoningen in de omgeving en ook bij het kamphuis voor [locatie C] aan een flink deel van de omliggende gronden een recreatieve bestemming is toegekend.
24.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan conserverend van aard is, zodat een dergelijke ontwikkeling daar niet in past. Ook acht de raad een dergelijke ontwikkeling ongewenst en in strijd met zijn beleid uit de Structuurvisie en met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
24.2. Aan de gronden ten oosten van [locatie D] en de strook aan de Tenboscherweg is de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" toegekend. Aan de gronden is geen bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.42, van de planregels moet onder extensieve dagrecreatie worden verstaan die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
Ingevolge artikel 4 is op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" gebruik ten behoeve van het creativiteitscentrum niet als zodanig bestemd en zijn gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder aa, zijn de voor "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" aangewezen gronden bestemd voor extensieve dagrecreatie.
24.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat gebruik van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" voor extensieve dagrecreatie zoals boerengolf en schapendrijven is toegestaan. De Afdeling acht dit juist. Het betoog omtrent de recreatieve bestemming mist derhalve feitelijke grondslag.
Wat betreft het betoog dat het bouwvlak op het perceel [locatie D] gewijzigd moet worden, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wijziging van de vorm en omvang van het bouwvlak op het perceel [locatie D] niet aan de orde is. Niet is gebleken dat de vorm en omvang van het bouwvlak onvoldoende mogelijkheden bieden voor de exploitatie van het bedrijf van [appellant sub 5] en evenmin dat uitbreiding van de bestaande bebouwing niet mogelijk is. Daarbij heeft de raad kunnen betrekken dat niet gebleken is van concrete bouwplannen van [appellant sub 5].
Het betoog faalt.
Stiltegebied
25. Wat betreft het betoog van [appellant sub 5] dat de parkeerplaats ten zuiden van [locatie C] en [locatie D] geen stiltegebied is, zodat daaraan ten onrechte de aanduiding "milieuzone - stiltegebied" is toegekend, overweegt de Afdeling dat in de Omgevingsverordening Limburg 2011 de gronden voor de parkeerplaats ten zuiden van [locatie C] en [locatie D] zijn aangewezen als stiltegebied. Het betoog van [appellant sub 5] mist derhalve feitelijke grondslag.
Kelder
26. [appellant sub 5] betoogt dat voor [locatie C] en [locatie D] aan de gronden waaraan bouwmogelijkheden voor bijgebouwen zijn toegekend ten onrechte niet de aanduiding "kelder" is toegekend.
26.1. Volgens de raad is een dergelijke aanduiding voor [locatie C] en [locatie D] niet nodig, omdat het ingevolge artikel 35 van de planregels is toegestaan om tot 3 m diep ondergronds te bouwen.
26.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.27, van de planregels wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak.
Ingevolge artikel 35, lid 35.1.1, is binnen de fundering van de woning en/of het bijbehorend bouwwerk bij de woning het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot toegestaan tot maximaal 3 m diep, onder de voorwaarden dat:
a. deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben;
b. de oppervlakte maximaal de op grond van de bestemming toegestane oppervlakte bouwwerken bovengronds bedraagt.
26.3. De Afdeling overweegt dat op de percelen [locatie C] en [locatie D] een bedrijfswoning aanwezig is met een kamphuis en een creativiteitscentrum. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, zijn het kamphuis en het creativiteitscentrum bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning. Ook op de nieuw te bebouwen gronden zijn slechts bijbehorende bouwwerken toegestaan. Gelet daarop en op hetgeen artikel 35, lid 35.1.1, van de planregels toestaat heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat ondergronds bouwen ter plaatse reeds is toegestaan, zodat een aanduiding daartoe niet nodig is.
Het betoog faalt.
Proceskostenveroordeling
27. Wat betreft [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. In de einduitspraak zal wat betreft J+P Commitment en [appellant sub 1] en [appellant sub 5] worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en [appellant sub 4] ongegrond;
II. draagt in het beroep van [appellant sub 5] de raad van de gemeente Vaals op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 23 het daar omschreven gebrek te herstellen, en;
- de Afdeling en partijen de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
III. draagt in het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid J+P Commitment B.V. en [appellant sub 1] de raad van de gemeente Vaals op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 5 het daar omschreven gebrek te herstellen, en;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Verhage
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
655.