ECLI:NL:RVS:2015:1156

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201410474/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van wijzigingsplan 'De Clinkckhoeff' in IJsselstein

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 april 2015 uitspraak gedaan over de verzoeken om een voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer Ahold Europe Real Estate & Construction B.V. en het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein. Het college had op 28 oktober 2014 het wijzigingsplan 'De Clinkckhoeff' vastgesteld, dat voorziet in de uitbreiding van een winkelcentrum en de bouw van woningen. Verzoekers, waaronder Ahold B.V., hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om schorsing van het plan om te voorkomen dat met de bouw wordt begonnen voordat de hoofdzaak is behandeld.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 24 maart 2015 ter zitting behandeld. De rechter oordeelde dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de markt voor dagelijkse boodschappen in IJsselstein voldoende ruimte biedt voor de uitbreiding van supermarktruimte. Verzoekers stelden dat de uitbreiding zou leiden tot overcapaciteit en een verslechtering van het ondernemersklimaat. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het plan niet tot de gevreesde problemen zal leiden, en dat er voldoende vraag is naar de woningen die het plan mogelijk maakt.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken tot schorsing van het plan voor de percelen aan de noordzijde van het plangebied toegewezen, waar de bestemming 'Groen' is gewijzigd in 'Verkeer'. Voor de overige verzoeken heeft de voorzieningenrechter deze afgewezen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan Ahold B.V. en anderen.

Uitspraak

201410474/2/R2.
Datum uitspraak: 10 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ahold Europe Real Estate & Construction B.V., gevestigd te Zaandam, en anderen,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft het college het wijzigingsplan "De Clinkckhoeff" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster sub 1] en Ahold B.V. en anderen beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster sub 1] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ahold B.V. en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 24 maart 2015, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam, Ahold B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door N.E.C. Versteegh, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Ter zitting is [belanghebbende], vertegenwoordigd door M.J.P.W. van den Brink, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande winkelcentrum "De Clinckhoeff", te IJsselstein met ongeveer 1.400 m2 bedrijfsvloeroppervlakte (hierna: bvo) voor detailhandel. Bij gebruikmaken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan hier nog ongeveer 200 m2 aan worden toegevoegd. Daarnaast maakt het plan de bouw van 33 woningen mogelijk.
Het plan maakt gebruik van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan "IJsselstein Noordoost" dat op 8 mei 2013 is vastgesteld.
Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
3. [verzoekster sub 1] en Ahold B.V. en anderen verzoeken om schorsing van het plan teneinde te voorkomen dat in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak wordt begonnen met de bouw van het voorziene winkelcentrum en de woningen.
4. [verzoekster sub 1] en Ahold B.V. en anderen voeren aan dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de markt voor dagelijkse boodschappen in IJsselstein voldoende ruimte biedt voor de in het plangebied voorziene uitbreiding van supermarktruimte. In verband hiermee stellen zij, onder verwijzing naar rapporten van de bureau’s CityWorks en BSP, dat de in opdracht van het college uitgevoerde onderzoeken naar de winkelstructuur en marktruimte binnen IJsselstein door de bureau’s BRO en Seinpost weliswaar aannemelijk maken dat enige uitbreidingsruimte bestaat voor supermarkten in IJsselstein, maar dat het plan, beschouwd in samenhang met een ontwikkeling van supermarktruimte op de zogeheten Panoven-locatie te IJsselstein, tot overcapaciteit zal leiden. De leegstand die het gevolg zal zijn van de beide ontwikkelingen tezamen, zal een verslechtering van het ondernemersklimaat en het woon- en leefklimaat teweegbrengen. In verband hiermee wijzen zij ook op de ladder voor duurzame verstedelijking die in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen en op de mogelijkheid dat het plan een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau tot gevolg kan hebben. Voorts stellen [verzoekster sub 1] en Ahold B.V. en anderen dat in de voorbereiding voor het plan onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de mogelijkheden voor uitbreiding van overige detailhandel en woningen die het plan biedt.
4.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en e, van het plan zijn de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel en dienstverlening, waarbij maximaal 2 supermarkten worden toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' voor een gebouwde parkeervoorziening.
Ingevolge lid 3.2.1, aanhef en onder e, gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels: het totale oppervlakte detailhandel bedraagt maximaal 5.500 m² (bvo), waarbij het totale oppervlak van de 2 supermarkten maximaal 2.500 m² (bvo) bedraagt en het oppervlak van 1 supermarkt maximaal 2.000 m² (bvo) bedraagt.
4.2. Op grond van het bestemmingsplan "IJsselstein Noordoost" is het binnen het plangebied toegestaan om ongeveer 3.900 m2 bvo aan detailhandel te vestigen. Dit bestemmingsplan begrenst de oppervlakte van supermarkten niet verder.
Gelet op artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder e, begrenst het plan de maximale oppervlakte voor supermarkten tot 2.500 m2 bvo. Nu hierdoor de maximaal toegestane oppervlakte voor supermarkten binnen het plangebied wordt beperkt ten opzichte van de bestaande planologische ruimte, kunnen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter reeds om die reden [verzoekster sub 1] en Ahold B.V. en anderen niet worden gevolgd in de betogen omtrent de uitbreiding van supermarktruimte als gevolg van het plan.
Over de uitbreidingsmogelijkheden van overige detailhandel en woningen wordt overwogen dat het college onweersproken heeft gesteld dat in IJsselstein relatief weinig leegstand is en dat veel vraag bestaat naar het type woningen dat het plan mogelijk maakt. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de mogelijkheden die het plan biedt reeds als wijzigingsbevoegdheid waren opgenomen in het bestemmingsplan "IJsselstein Noordoost", heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat het plan niet tot de door verzoekers gevreesde problemen zal leiden of dat anderszins onvoldoende of ondeugdelijk onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden die het plan biedt voor detailhandel en woningen.
5. Over het betoog van [verzoekster sub 1] en Ahold B.V. en anderen, dat mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun, overweegt de voorzieningenrechter dat in de onderhavige procedure dit slechts indirect aan de orde kan komen, en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Staatssteun houdt immers geen verband met de ruimtelijke effecten van het plan.
Een dergelijk betoog kan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode, die in beginsel tien jaar bedraagt. Hieraan is niet reeds voldaan, indien verzoekers aannemelijk maken dat de staatssteun die plaats heeft of heeft gehad, kan worden teruggevorderd. Daarnaast dienen zij aannemelijk te maken dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg daarvan het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.
In dit kader is van belang dat in dit geval voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan de betrokkenheid van de ontwikkelaar niet van doorslaggevende betekenis is. De enkele omstandigheid dat de ontwikkelaar zich daaruit in verband met een terugvordering van staatssteun geheel of gedeeltelijk zou moeten terugtrekken als ontwikkelaar, brengt nog niet met zich dat het niet mogelijk zal zijn tot de realisering van in het plan voorziene, maar nog niet gerealiseerde ontwikkelingen over te gaan zonder ongeoorloofde staatssteun. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat het college ter zitting heeft toegelicht dat de ontwikkeling, eventueel in een soberder uitvoering, door andere marktpartijen zou kunnen worden uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande hebben verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat, zo er al sprake is van ongeoorloofde staatssteun die zal worden teruggevorderd, het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.
6. In de betogen dat het plan verder strekt dan de in het bestemmingsplan "IJsselstein Noordoost" toegekende wijzigingsbevoegdheid, dat het college ten onrechte ervan uit gaat dat 276 parkeerplaatsen voldoende zijn voor de voorziene ontwikkelingen, dat ten onrechte de mogelijkheid om horeca in het winkelcentrum te vestigen niet is gemaximeerd en dat ten onrechte het type supermarkten niet tot specifieke branches is beperkt, ziet de voorzieningenrechter, gelet op het in de stukken aangevoerde en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, voorshands geen aanleiding om te verwachten dat het plan in de bodemzaak geen stand kan houden.
7. Ahold B.V. en anderen voeren aan dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied onaanvaardbaar wordt aangetast door een toename van geluidsoverlast van verkeersbewegingen bij de omliggende woningen, waaronder de woning van een mede-indiener van het verzoek, [mede-indiener]. Ook kunnen parkeerplaatsen worden gerealiseerd onder zijn balkon, onder meer door de wijziging van de bestemming "Groen" in de bestemming "Verkeer".
7.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat ter hoogte van de woning van [mede-indiener], ten noorden van het winkelcentrum, geen onaanvaardbare overlast door verkeersbewegingen zal optreden als gevolg van het plan. Hierbij wordt betrokken dat het plan de mogelijkheid biedt om de expeditieruimte ten behoeve van de bevoorrading van de winkels grotendeels naar de zuidzijde van het winkelcentrum te verplaatsen.
7.2. Met betrekking tot de bestemming "Verkeer" die is toegekend aan percelen aan de noordzijde van het plangebied waar parkeerplaatsen zijn voorzien en die in het bestemmingsplan "IJsselstein Noordoost" de bestemming "Groen" hebben, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen afweging gemaakt tussen de belangen die liggen besloten in de ontwikkeling van het winkelcentrum enerzijds en het belang dat [mede-indiener] heeft bij een goed woon- en leefklimaat anderzijds. Daarbij wordt overwogen dat niet in geschil is dat het plan de mogelijkheid biedt om direct onder het balkon van [mede-indiener] te parkeren.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre toe te wijzen. Nu aan [mede-indiener], die in de directe nabijheid van het plangebied woont in ieder geval niet het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen, ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding hierop in te gaan voor de overige verzoekers die het verzoekschrift van Ahold B.V. en anderen hebben ingediend.
8. Voor zover Ahold B.V. en anderen ter zitting erop hebben gewezen dat in de verbeelding de aanduiding "parkeren", die genoemd staat in artikel 3, lid 3.1, van de planregels, ontbreekt, overweegt de voorzieningenrechter dat in het ontbreken van een dergelijke aanduiding geen spoedeisend belang kan zijn gelegen.
9. Voor zover de voorzieningenrechter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding heeft gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarmee geen uitspraak gedaan over de mogelijkheid dat en in hoeverre het relativiteitsvereiste, vastgelegd in artikel 8:69a van de Awb, in de bodemzaak aan vernietiging in de weg zou kunnen staan.
10. Het college dient ten aanzien van Ahold. B.V. en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein van 28 oktober 2014 tot vaststelling van het wijzigingsplan "De Clinkckhoeff" voor zover hierin aan de plandelen die betrekking hebben op de percelen aan de noordzijde van het plangebied die op grond van het bestemmingsplan "IJsselstein Noordoost" de bestemming "Groen" hebben, de bestemming "Verkeer" is toegekend;
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ahold Europe Real Estate & Construction B.V. en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ahold Europe Real Estate & Construction B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Scheele
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015
723.