201404231/1/A1.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2014 in zaak nr. 13/4926 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft het college aan de gemeente Lansingerland (hierna: vergunninghouder) omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden ten behoeve van het verbreden van de Pastoor Verburghweg op de locatie Pastoor Verburghweg, tussen de Noordeindseweg en de N470, te Berkel en Rodenrijs.
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2015, waar [appellant sub 1], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.V. Hendriks, M. Soeteman en S.H. Khoenkhoen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden ten behoeve van het verbreden van de Pastoor Verburghweg als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), nu in artikel 24, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker" een aanlegvergunningplicht is opgenomen.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het, voor zover van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald,
c. het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor de wegverbreding van de Pastoor Verburghweg ook een omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan was vereist. In dit verband voert hij aan dat de aanlegwerkzaamheden mede worden verricht op gronden die ingevolge het bestemmingsplan "N470" zijn bestemd als "Water" en deze gronden uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van de waterhuishouding. Voorts is de wegverbreding volgens hem in strijd met de bestemming "Verkeer" uit het bestemmingsplan "Lint Noord". Daartoe voert hij aan dat de Pastoor Verburghweg niet mag worden gebruikt als gebiedsontsluitingsweg, maar conform de planvoorschriften als een woonstraat moet dienen. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte bij de besluitvorming niet heeft betrokken dat de wegverbreding zorgt voor geluidsoverlast en voor hem leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.1. [appellant sub 1] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de wegverbreding in strijd is met de bestemming "Verkeer" uit het bestemmingsplan "Lint Noord".
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 maart 2010 zaak nr. 200906261/1/H2), geldt bij een heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, als uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt.
Ten tijde van het besluit op bezwaar van 25 juni 2013 gold ter plaatse van de in de omgevingsvergunning voorziene werkzaamheden onder meer het bestemmingsplan "Noordeindseweg 14e herziening" en niet het eerst nadien op 27 juni 2013 vastgestelde nieuwe bestemmingsplan "Lint Noord", zodat het college dat bestemmingsplan terecht niet bij de beoordeling heeft betrokken. Het bestemmingsplan "Lint Noord" is eerst van belang als toetsingskader bij een besluit dat wordt genomen na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
Het betoog faalt in zoverre.
3.2. Ter plaatse van de in de omgevingsvergunning voorziene werkzaamheden geldt onder meer het bestemmingsplan "N470".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Wegverkeer" aangewezen gronden bestemd voor gebiedsontsluitende wegen, watergangen en duikers.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, zijn de op de plankaart als "Water" aangewezen gronden bestemd voor de waterhuishouding (waterberging, wateraanvoer en/of waterafvoer) met de daarbij behorende andere bouwwerken.
3.3. Het college heeft zich in het besluit van 25 juni 2013 op het standpunt gesteld dat de wegverbreding van de Pastoor Verburghweg niet plaatsvindt op gronden die in het bestemmingsplan "N470" zijn bestemd als "Water". Ter zitting is aan de hand van de plankaart vastgesteld dat een klein gedeelte van de gronden waarop de wegverbreding is voorzien niettemin de bestemming "Water" heeft. Het ter zitting door het college ingenomen standpunt dat een meting in het veld is uitgevoerd en daaruit is gebleken dat de wegverbreding feitelijk wordt uitgevoerd op gronden met de bestemming "Wegverkeer" baat hem niet. Bij de beoordeling van de aanvraag dient aan de hand van de daarbij behorende tekeningen te worden bezien op welke gronden het project is voorzien en hoe die gronden blijkens de op de plankaart van het desbetreffende bestemmingsplan aangegeven bestemmingsgrenzen zijn bestemd. De wijze waarop het project feitelijk wordt uitgevoerd is voor deze beoordeling derhalve in zoverre niet van belang bij de vraag of de aanvraag past in het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De rechtbank heeft, nu vast staat en niet in geschil is dat de in de aanvraag voorziene wegverbreding in strijd is met de bestemming "Water", niet onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de wegverbreding geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is vereist.
In zoverre slaagt het betoog.
3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de werkzaamheden ten behoeve van het verbreden van de Pastoor Verburghweg op gronden met de bestemming "Water", zowel een in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, als een in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo bedoelde activiteit zijn. De desbetreffende activiteiten hangen onlosmakelijk samen, zodat de aanvraag ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo ook betrekking moet hebben op de activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. Nu uit de op 19 juli 2012 ingediende aanvraag, zoals deze zich in het dossier bevindt, blijkt dat deze reeds ziet op zowel een in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, alsook een in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo bedoelde activiteit, kan het college op grond van die aanvraag beslissen of het voor de wegverbreding tevens omgevingsvergunning verleent voor laatstgenoemde activiteit, te weten het gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan. In dat geval dient het college bij de besluitvorming de door [appellant sub 1] aangevoerde belangen, dat de wegverbreding zorgt voor geluidsoverlast en voor hem leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat, bij de beoordeling of dat gebruik met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3˚, van de Wabo kan worden toegestaan, te betrekken. Gegeven het verhandelde ter zitting met betrekking tot de feitelijke uitmeting in het veld, kan het college ook bezien of, gelet op het feit dat slechts een relatief klein gedeelte van de gronden waarop de in de thans voorliggende aanvraag voorziene aanlegwerkzaamheden worden verricht de bestemming "Water" heeft, ermee kan worden volstaan vergunninghouder in de gelegenheid te stellen een gewijzigde tekening in te dienen, zodat geen aanlegwerkzaamheden meer worden verricht op gronden met de bestemming "Water", zodat de strijdigheid van de aanvraag met het bestemmingsplan is opgeheven.
4. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte niet handhavend optreedt tegen de overschrijding van de geluidnorm door het verkeer op de Pastoor Verburghweg, wordt overwogen dat dit in een eventuele handhavingsprocedure aan de orde kan komen. In de onderhavige procedure is uitsluitend het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden ten behoeve van het verbreden van de Pastoor Verburghweg waarvoor de omgevingsvergunning bij besluit van 24 oktober 2012 is verleend, aan de orde.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 25 juni 2013 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor vernietiging in aanmerking. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld om te voorkomen dat het hoger beroep van [appellant sub 1] leidt tot het oordeel dat het college bij besluit van 25 juni 2013 ten onrechte de voorziene werkzaamheden niet heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Lint Noord". Het hoger beroep van [appellant sub 1] is weliswaar gegrond, maar dit betekent niet dat het college het besluit van 25 juni 2013 ten onrechte aan het bestemmingsplan "Noordeindseweg 14e herziening" heeft getoetst. Het college heeft dan ook geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, zodat dit hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2014 in zaak nr. 13/4926;
III. verklaart het door [appellant sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland van 25 juni 2013, kenmerk U13.12096;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland niet-ontvankelijk;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdenzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Dorst
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
357-789.