201401905/2/R6.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[wijlen appellante], laatstelijk gewoond hebbend te Veghel, thans haar rechtsopvolgers de erven van [wijlen appellante],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Veghel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Vijverwijk-Burgemeester De Kuijperlaan, herziening locatie Bernhoven" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [wijlen appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[wijlen appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar [wijlen appellante], vertegenwoordigd [gemachtigde] en mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, en de raad, vertegenwoordigd door A. Munster en M. van de Graaf-van Leeuwen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij brief van 24 september 2014 heeft mr. I.C.M. Janssen laten weten dat [wijlen appellante] op 8 september 2014 is overleden en dat de erven van [wijlen appellante] te kennen hebben gegeven het beroep te willen voortzetten.
Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201401905/1/R6 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 7 november 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Vijverwijk-Burgemeester De Kuijperlaan, herziening locatie Bernhoven" gewijzigd vastgesteld om de gebreken die in de tussenuitspraak zijn genoemd te herstellen.
Over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld hebben de erven een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het toekennen van zowel de aanduiding "bouwvlak" als de aanduiding "erf" aan de gronden nabij de Burgemeester de Kuijperlaan in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, nu in de planregels verschillende bouwregels zijn opgenomen voor de aanduidingen "bouwvlak" en "erf" en niet uit de planregels volgt welke bouwregels voorrang hebben indien aan gronden beide aanduidingen zijn toegekend.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak tevens geoordeeld dat artikel 6, lid 6.2.1, onder b, en artikel 7, lid 7.2.1, onder b, van de planregels zijn vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat, anders dan de raad heeft beoogd, in deze bepalingen niet is gewaarborgd dat naast het op de verbeelding aangeduide aantal van in totaal 47 wooneenheden de bouw van maximaal 3 extra wooneenheden op de gronden met de bestemming "Wonen" dan wel de bestemming "Woongebied" is toegestaan.
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak voorts geoordeeld dat artikel 6, lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub b, van de planregels is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de raad in zijn verweerschrift heeft onderkend dat artikel 6, lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub b, strijdig is met lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub a, ten eerste, van de planregels, omdat uit laatstgenoemde bepaling volgt dat geen bouwwerken voor de voorste bouwvlakgrens mogen worden opgericht terwijl de eerstgenoemde bepaling dat wel toestaat.
4. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 6.1 in de planregels te bepalen welke bouwregels voorrang hebben ten aanzien van gronden waaraan zowel de aanduiding "bouwvlak" als de aanduiding "erf" is toegekend, dan wel het besluit wat betreft de toegekende aanduidingen aan de gronden nabij de Burgemeester de Kuijperlaan te wijzigen.
Tevens heeft de Afdeling de raad opgedragen met inachtneming van overweging 7.2 het besluit te wijzigen voor zover het betreft artikel 6, lid 6.2.1, onder b, en artikel 7, lid 7.2.1, onder b, van de planregels.
Voorts heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 9.2 de planregeling wat betreft het bouwen van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "tuin" te wijzigen.
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak bepaald dat bij de voorbereiding van het nieuwe besluit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet behoeft te worden toegepast en dat het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze dient te worden bekendgemaakt.
Besluit van 4 december 2014
5. Bij besluit van 4 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Vijverwijk-Burgemeester De Kuijperlaan, herziening locatie Bernhoven", voor zover hier van belang, op de volgende onderdelen gewijzigd vastgesteld:
- artikel 6, lid 6.2.1, onder b, en artikel 7, lid 7.2.1, onder b, van de planregels zijn als volgt gewijzigd vastgesteld: "Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden", met dien verstande dat het totaal aantal woningen binnen de bestemmingen "Wonen" en "Woongebied" gezamenlijk, vermeerderd mag worden met maximaal 3 woningen";
- artikel 6, lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub a, ten eerste, is gewijzigd vastgesteld, waarbij onder meer het begrip bouwvlakgrens is vervangen door bouwperceelsgrens, waardoor dit artikel als volgt is komen te luiden: "bijbehorende bouwwerken mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwperceelsgrens evenwijdig aan de weg waaraan het hoofdgebouw is gelegen, aan de zijde waar een oprit voor een auto is gelegen, minimaal 5 meter bedraagt; daar waar géén oprit is gelegen dient de minimale afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwperceelsgrens evenwijdig aan de weg, 3 meter te bedragen";
- artikel 6, lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub a, ten eerste, is gewijzigd vastgesteld, waarbij het begrip bouwvlakgrens eveneens is vervangen door bouwperceelsgrens, waardoor dit artikel als volgt is komen te luiden: "ter plaatse van de aanduiding "tuin" mogen uitbouwen in de vorm van entrees en erkers worden gebouwd met dien verstande dat de diepte van een entree en erker maximaal 1,5 meter mag bedragen, mits de afstand tot de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwperceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt";
- artikel 6, lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub b, is gewijzigd vastgesteld, waarbij het begrip voorste perceelsgrens is vervangen door voorste bouwperceelsgrens, waardoor dit artikel als volgt is komen te luiden: "de voorgevel van een bijbehorend bouwwerk alsmede een carport mag, bij vrijstaande en twee of meer aaneengebouwde woningen, de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens met maximaal 3 meter overschrijden, mits:
1. de afstand tot de voorste bouwperceelsgrens bij een bijbehorend bouwwerk minimaal 4,5 meter en bij een carport 2 meter bedraagt, en;
2. het gedeelte van de carport dat gesitueerd is op een afstand van 4,5 meter of minder tot de voorste bouwperceelsgrens een open wandconstructie heeft".
6. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het herstelbesluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. Het beroep van de erven wordt geacht van rechtswege mede te zijn gericht tegen het herstelbesluit.
Aanduidingen "bouwvlak" en "erf"
7. Met het herstelbesluit zijn in de verbeelding geen wijzigingen aangebracht. Evenmin is met het herstelbesluit alsnog in de planregels bepaald welke bouwregels voorrang hebben indien aan gronden zowel de aanduiding "bouwvlak" als de aanduiding "erf" is toegekend. Gelet hierop is het onder 6.1 van de tussenuitspraak geconstateerde en onder 11, eerste aandachtsstreepje, van de tussenuitspraak vermelde gebrek niet hersteld.
Maximaal aantal wooneenheden
8. Wat betreft de gewijzigde vaststelling van artikel 6, lid 6.2.1, onder b, en artikel 7, lid 7.2.1, onder b, van de planregels, hebben de erven in hun zienswijze te kennen gegeven dat zij zich op dit punt met het herstelbesluit kunnen verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van de erven in zoverre worden geacht te zijn ingetrokken.
Bijbehorende bouwwerken
9. Met betrekking tot de gewijzigde vaststelling van artikel 6, lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub a, ten eerste, en lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub b, van de planregels betogen de erven dat de wijze waarop deze planregels gewijzigd zijn vastgesteld niet overeenkomt met hetgeen de raad in zijn verweerschrift en ter zitting heeft gesteld. Hiertoe voeren zij aan dat uit de eerdere verklaring van de raad bleek dat de raad bij nader inzien in de planregels geen mogelijkheid wenste te bieden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken voorbij de voorste bouwvlakgrens ter plaatse van de aanduiding "tuin". De planregels zijn op dit punt echter niet gewijzigd vastgesteld, aldus de erven.
9.1. De Afdeling overweegt dat, wat er ook zij van eerdere stellingen van de raad naar aanleiding van het beroep, de in het beroepschrift geconstateerde en door de raad in het verweerschrift erkende strijdigheid tussen artikel 6, lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub a, ten eerste, en lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub b, van de planregels is opgeheven. Daartoe overweegt de Afdeling dat beide gewijzigde planregels de oprichting van bijbehorende bouwwerken voor de voorste bouwvlakgrens mogelijk maken.
9.2. Ter beoordeling staat nog of de raad de thans bestreden regeling ook in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De erven voeren hiertoe aan dat de wijziging van artikel 6, lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub a, ten eerste, van de planregels tot gevolg heeft dat ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen" bijbehorende bouwwerken in gelijke lijn met de binnen deze bestemming toegestane hoofdgebouwen kunnen worden gebouwd waardoor ter plaatse visueel sprake zal zijn van aaneengesloten woningen in plaats van vrijstaande of twee-aaneen gebouwde woningen. Volgens de erven is het herstelbesluit in zoverre vastgesteld in strijd met het op 23 december 2010 door de raad vastgestelde "Masterplan Veghel-Centrum 2030, raamwerk voor ruimtelijke kwaliteit", waarin staat dat in het plangebied wat betreft de nieuw te bouwen woningen aansluiting moet worden gezocht bij de vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen nabij het plangebied.
9.2.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub d en e, van de planregels mogen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" binnen de bestemming "Wonen" bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal één bouwlaag mag bedragen, waarbij de goothoogte maximaal 3,5 meter mag bedragen dan wel, wanneer de feitelijke hoogte van de onderste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is, de betreffende hogere maat. De maximale bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk dient minimaal 1,5 meter onder de nok van het hoofdgebouw te liggen.
9.2.2. Gelet op de omstandigheid dat de hoogte van bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming "Wonen" ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" is beperkt tot maximaal één bouwlaag alsmede op de omstandigheid dat de maximale goothoogte en de maximale bouwhoogte van de binnen de bestemming "Wonen" toegestane hoofdgebouwen 7 meter onderscheidenlijk 12 meter bedragen, is de Afdeling van oordeel dat sprake zal zijn van een duidelijk zichtbaar hoogteverschil tussen de binnen de bestemming "Wonen" toegestane bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de gewijzigde vaststelling van artikel 6, lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub a, ten eerste, van de planregels in het plangebied ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen" visueel sprake zal zijn van aaneengesloten woningen in plaats van vrijstaande of twee-aaneen gebouwde woningen. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de wijziging van artikel 6, lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub a, ten eerste, van de planregels niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
9.3. Voor zover de erven tot slot betogen dat met het wijzigingsbesluit ten onrechte buiten de in de tussenuitspraak door de Afdeling gegeven opdracht een nieuwe planregel is opgenomen voor het bouwen van erkers ter plaatse van de aanduiding "tuin" overweegt de Afdeling als volgt.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen, is artikel 6, lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub a, ten eerste, van de planregels, welke planregel onder meer betrekking heeft op het bouwen van erkers ter plaatse van de aanduiding "tuin", gewijzigd vastgesteld waarbij het begrip bouwvlakgrens is vervangen door bouwperceelsgrens. Naar het oordeel van de Afdeling hangt deze wijziging samen met de gewijzigde vaststelling van artikel 6, lid 6.2.2, onder b, aanhef en sub a, ten eerste, van de planregels in welke planregel het begrip bouwvlakgrens eveneens is vervangen door bouwperceelsgrens. Gelet op deze samenhang ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met de gewijzigde vaststelling van artikel 6, lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub a, ten eerste, van de planregels buiten de in de tussenuitspraak gegeven opdracht is getreden.
Het betoog faalt.
Conclusie
10. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van de erven voor zover gericht tegen het besluit van 7 november 2013 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft:
a. de aanduidingen "bouwvlak" en "erf" ter plaatse van de gronden nabij de Burgemeester de Kuijperlaan, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel;
b. de vaststelling van artikel 6, lid 6.2.1, onder b, lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub b, en artikel 7, lid 7.2.1, onder b, van de planregels wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
11. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7 is overwogen, is het van rechtswege ontstane beroep van de erven gericht tegen het besluit van 4 december 2014 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft de aanduidingen "bouwvlak" en "erf" ter plaatse van de gronden nabij de Burgemeester de Kuijperlaan, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
12. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
13. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 7 november 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van 7 november 2013, voor zover het betreft:
a. de aanduidingen "bouwvlak" en "erf" ter plaatse van de gronden nabij de Burgemeester de Kuijperlaan, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
b. artikel 6, lid 6.2.1, onder b, van de planregels;
c. artikel 6, lid 6.2.3, onder a, aanhef en sub b, van de planregels,
d. artikel 7, lid 7.2.1, onder b, van de planregels;
III. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 4 december 2014 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 4 december 2014 voor zover het betreft de aanduidingen "bouwvlak" en "erf" ter plaatse van de gronden nabij de Burgemeester de Kuijperlaan, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
V. draagt de raad van de gemeente Veghel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde dictumonderdelen II en IV worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Veghel tot vergoeding van de bij de erven van [wijlen appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat de betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Veghel aan de erven van [wijlen appellante] het door [wijlen appellante] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt met dien verstande dat de betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
539-810.