ECLI:NL:RVS:2015:1179

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201406429/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van vier aanvragen om toevoegingen voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. De aanvragen waren gedaan door [appellant] en betroffen geschillen met de Belastingdienst over naheffingsaanslagen inkomsten- en omzetbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2009-2012, alsook een beschikking zorgtoeslag van het jaar 2010. De Raad voor Rechtsbijstand had de aanvragen afgewezen op basis van artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand, dat bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten.

De rechtbank Amsterdam had eerder de afwijzing van de Raad voor Rechtsbijstand bevestigd. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid was die aanleiding gaf tot het verlenen van de gevraagde toevoegingen. [appellant] voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden en de complexiteit van het geschil onvoldoende waren meegewogen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvragen om toevoegingen terecht waren afgewezen. De Raad voor Rechtsbijstand had in zijn besluit van 4 maart 2014 terecht gesteld dat de geschillen voortvloeiden uit een boekenonderzoek van de Belastingdienst en dat [appellant] in staat was om zelf bezwaar te maken tegen de (naheffings-)aanslagen. De Raad van State bevestigde dat de persoonlijke omstandigheden van [appellant] niet relevant waren voor de beoordeling van de aanvragen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201406429/1/A2.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2014 in zaak nr. 14/1543 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 27 januari en 3, 14 en 24 februari 2014 heeft de raad vier aanvragen van [appellant] om toevoegingen voor rechtsbijstand te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2014 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt geen toevoeging verleend, indien rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit hetgeen hij heeft aangevoerd, niet kan worden afgeleid dat sprake was van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid op grond waarvan aanleiding bestond om de gevraagde toevoegingen te verlenen. Hiertoe voert [appellant] aan dat zijn persoonlijke omstandigheden en de complexiteit van het geschil met de Belastingdienst onvoldoende in aanmerking zijn genomen. In dit verband wijst [appellant] op de reactie van de Belastingdienst op het door hem ingediende bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2009-2012 en zijn reactie hierop.
2.1. [appellant] heeft toevoegingen aangevraagd voor het maken van bezwaar tegen (naheffings-)aanslagen inkomsten- en omzetbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2009-2012 alsmede voor het maken van bezwaar tegen een beschikking zorgtoeslag van het jaar 2010.
2.2. De raad heeft zich in het besluit van 4 maart 2014 op het standpunt gesteld dat de onderhavige geschillen, waarvoor toevoegingen zijn aangevraagd, voortvloeien uit een boekenonderzoek van de Belastingdienst, dat gericht was op de ondernemersactiviteiten van [appellant]. Voor het indienen van een reactie op het concept-rapport boekenonderzoek heeft de raad aan [appellant] een toevoeging voor rechtsbijstand verleend en is hij daarbij bijgestaan door mr. J.R.R. Oevering. De raad heeft erop gewezen dat de inkomsten- en omzetbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw onderdeel uitmaakten van het boekenonderzoek. De conclusie van de Belastingdienst was dat (naheffings-)aanslagen konden worden opgelegd en dat de correcties in de inkomstenbelasting gevolgen konden hebben voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw.
Verder heeft de raad het standpunt ingenomen dat in voormelde geschillen zich geen bijzondere rechtsvraag voordoet en dat er evenmin een veelheid aan juridische feiten is. [appellant] wordt dan ook geacht zelf in staat te zijn om, mede aan de hand van de reactie op het boekenonderzoek, bezwaar te maken tegen de (naheffings-)aanslagen. Hetzelfde geldt voor de beschikking zorgtoeslag van het jaar 2010, die immers een gevolg is van het gewijzigde inkomen, aldus de raad.
2.3. Zoals volgt uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt worden in geschillen, waarvoor de onderhavige toevoegingen zijn aangevraagd, in beginsel geen toevoegingen verleend. Hierop wordt een uitzondering gemaakt, indien, zo is vermeld in het tweede lid, de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
Met hetgeen [appellant] in zijn hogerberoepschrift heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de geschillen met de Belastingdienst feitelijk of juridisch bijzonder ingewikkeld zijn. In dit verband heeft de raad in het verweerschrift er terecht op gewezen dat de inhoud van deze geschillen beperkt is tot het bewijzen dat de opgevoerde kosten zakelijk van aard zijn. Nu de bedrijfsmatige activiteiten van [appellant] bovendien bestonden uit het geven van hulp bij correspondentie en invullen van aangiften inkomsten- en omzetbelasting, moet [appellant] te meer worden geacht dit zelf ter hand te kunnen nemen. Dat zijn gezondheidssituatie hem, naar hij stelt, belemmert om zich hierin te verdiepen en hij de zorg heeft voor een kind, betreffen persoonlijke omstandigheden die hierbij niet relevant zijn.
Het voorgaande in aanmerking genomen, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de raad de aanvragen om toevoegingen terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
636.