ECLI:NL:RVS:2015:1181

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201308919/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude en de gevolgen voor agrarische bedrijven en woonklimaat

Op 15 april 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude" dat op 17 juni 2013 door de raad van de gemeente Kaag en Braassem is vastgesteld. De appellanten, waaronder agrarische ondernemers en een besloten vennootschap, hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan, omdat zij menen dat de nieuw voorziene woningen onaanvaardbare beperkingen opleggen aan hun bedrijfsvoering en dat het woon- en leefklimaat niet aanvaardbaar is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld, waarbij de toetsingskader van beleidsvrijheid van de raad en de eisen van een goede ruimtelijke ordening zijn gehanteerd. De Afdeling heeft vastgesteld dat de afstand tussen de voorziene woningen en de agrarische bedrijven voldoet aan de wettelijke eisen, en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep van appellante sub 3, waarbij de bestemming "Verkeer" voor haar perceel is vernietigd. De Raad van State heeft de gemeente opgedragen om binnen vier weken de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan.

Uitspraak

201308919/1/R4.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem,
3. [appellante sub 3], wonend te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Gooise Steen B.V., gevestigd te Blaricum,
5. [appellante sub 5], gevestigd te [plaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [plaats],
7. [appellant sub 7], wonend te [plaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellante sub 3], De Gooise Steen B.V., [appellante sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Gooise Steen B.V. en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Dekkers, advocaat te Alphen aan den Rijn, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. R.Th.G. van der Veldt, advocaat te Leiden, [appellante sub 3], bijgestaan door mr. J. Zwiers en [gemachtigde B], De Gooise Steen B.V., vertegenwoordigd door [appellant sub 6], [appellante sub 5], vertegenwoordigd door [appellant sub 6], [appellant sub 6], [appellant sub 7], vertegenwoordigd door [appellant sub 6], en de raad, vertegenwoordigd door ir. D. Konings en ir. J. Beelen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en A. de Knikker, gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de kernen Leimuiden en Rijnsaterwoude. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard en maakt daarnaast enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] richt zich tegen de in het plan voorziene woningen op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Woubrugge. Hij betoogt dat de twee woningen leiden tot onaanvaardbare beperkingen voor zijn agrarisch bedrijf aan de [locatie 3] te Woubrugge. Tevens betoogt hij dat ter plaatse van de twee woningen geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volgens hem is dit door de raad niet, dan wel onvoldoende onderzocht wat betreft het aspect geur. Hij voert aan dat de afstand tussen de voorziene woningen en zijn bedrijf minder is dan de in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten 2009 (hierna: VNG-brochure) opgenomen richtafstand van 100 m en de in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) opgenomen afstand van 100 m. In dit verband voert hij aan dat de aanduiding "bijgebouwen" is toegekend aan de gronden voor de voorgevel van de woningen, waardoor bouwwerken, die als geurgevoelig object kunnen worden aangemerkt, tot 7 m dichter dan de woningen bij zijn bedrijf kunnen worden gerealiseerd. Tevens voert hij aan dat de aan de percelen toegekende aanduiding "voorgevel" niet voorkomt dat vergunningvrije geurgevoelige objecten op kortere afstand dan de voorziene woningen van zijn bedrijf kunnen worden gerealiseerd. De gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij maakt dit niet anders, aldus [appellant sub 1].
3.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2] te Woubrugge, voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen" toegekend. Voorts is blijkens de verbeelding aan een deel van het perceel aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2] een bouwvlak toegekend met de aanduidingen "vrijstaand" en "gevellijn" en is aan een ander deel van het perceel aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2]de aanduiding "bijgebouwen" toegekend.
3.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, met dien verstande dat deze ten minste 50 m bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen.
3.3. Op 16 februari 2012 heeft de raad een gemeentelijke verordening (hierna: Verordening geurhinder en veehouderij) krachtens artikel 6 van de Wgv vastgesteld.
Ingevolge artikel 4, voor zover hier van belang, van de Verordening geurhinder en veehouderij bedraagt in afwijking van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wgv de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf ten minste 50 m tot een geurgevoelig object dat is gelegen in de bebouwde kom, waarbij de afstand van veehouderij tot de rode contour niet mag verminderen ten opzichte van de bestaande situatie.
3.4. De Afdeling overweegt dat de in het plan voorziene woningen op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2]te Woubrugge zijn gelegen binnen de bebouwde kom. Op grond van de Wgv in samenhang gelezen met artikel 4 van de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij dient de kortste afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en een geurgevoelig object ten minste 50 m te bedragen. Uit de verbeelding en de daarbij behorende ondergrond blijkt, zoals ter zitting door partijen is bevestigd, dat de kortste afstand tussen de aanduiding "bijgebouwen" op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] en het bouwvlak van het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1] ongeveer 65 m bedraagt, zodat wordt voldaan aan de afstand genoemd in de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand van de bestemming "Tuin" tot het bouwvlak van het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1] hoogstens 8 m korter is. In zoverre is een beperking van de bestaande bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1] dan ook niet te verwachten.
3.5. Anders dan [appellant sub 1] betoogt kan in een situatie als deze - waarin op grond van de Wgv, dan wel een daarop gebaseerde gemeentelijke verordening, tussen een veehouderij en een geurgevoelig object zoals een woning een vaste minimum afstand moet worden aangehouden - wanneer daaraan wordt voldaan, in beginsel worden aangenomen dat bij het geurgevoelig object sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201107891/1/R3. Zoals onder 3.4 is vermeld wordt in dit geval aan de afstand van 50 m voldaan. In de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde geuradviezen van de Omgevingsdienst West-Holland van 7 december 2012 is geconcludeerd dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor zover [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de in bijlage 1 van de VNG-brochure opgenomen richtafstand van 100 m voor een bedrijf waar rundvee wordt gehouden en gefokt, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat die richtafstand volgens de VNG-brochure met één afstandsstap kan worden verlaagd naar 50 m, en wel omdat de omgeving is aan te merken als gemengd gebied, nu ter plaatse direct naast woningen ook bedrijven aanwezig zijn. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Gelet hierop heeft de raad de omgeving naar het oordeel van de Afdeling kunnen aanmerken als gemengd gebied. Aan die richtafstand van 50 m wordt in dit geval voldaan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2], wat betreft geur, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.6. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Wonen" heeft kunnen toekennen aan de in het plan voorziene woningen op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Woubrugge.
Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
5. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor haar perceel aan de [locatie 4] te Leimuiden. Zij voert aan dat ten onrechte geen tankstation wordt mogelijk gemaakt op haar perceel. Volgens [appellante sub 2] heeft de raad het mogelijk maken van een tankstation niet dan wel onvoldoende onderzocht. Een tankstation ter plaatse is volgens [appellante sub 2] ruimtelijk aanvaardbaar. Voorts voert zij aan dat ten onrechte geen gemakswinkel wordt mogelijk gemaakt op haar perceel. Volgens haar is een gemakswinkel op grond van artikel 9, tweede lid, onder e, van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: Verordening Ruimte) toegestaan buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra. In dit verband wijst zij op de omstandigheid dat het bestemmingsplan voor het centrum van Leimuiden nog niet is vastgesteld.
5.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de [locatie 4] te Leimuiden, voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf" toegekend. Voorts is blijkens de verbeelding aan een deel van het perceel een bouwvlak toegekend en is aan een ander deel van het perceel de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkapping" toegekend.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestaande bedrijfsgebouw en het huidige gebruik op het perceel aan de [locatie 4] te Leimuiden als zodanig zijn bestemd. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Door [appellante sub 2] zijn geen stukken met een bijbehorende ruimtelijke onderbouwing overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een concreet aan de raad ook kenbaar gemaakt initiatief bestond voor het oprichten van een tankstation, noch is anderszins aannemelijk gemaakt dat een zodanig concreet voornemen aan de raad kenbaar is gemaakt dat dit zonder meer in het voorliggende plan had kunnen worden opgenomen. Met dit voornemen hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden, zodat de raad in redelijkheid kon weigeren het bedoelde perceel te bestemmen voor een tankstation.
Het betoog faalt in zoverre.
5.3. Over de door [appellante sub 2] ter zitting gemaakte vergelijking met het op ongeveer 100 m afstand van haar perceel gelegen perceel aan de [locatie 5] te Leimuiden wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat ter plaatse aan de Provincialeweg reeds een tankstation is gevestigd. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt in zoverre.
5.4. Ten aanzien van de wens van [appellante sub 2] om op haar perceel een gemakswinkel te realiseren, overweegt de Afdeling dat door [appellante sub 2] geen stukken met een bijbehorende ruimtelijke onderbouwing zijn overlegd waaruit blijkt dat haar voornemen ten tijde van de vaststelling van het plan zodanig concreet was dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen, noch heeft zij anderszins aannemelijk gemaakt dat haar voornemen voldoende concreet was. Gelet hierop behoefde de raad hiermee geen rekening te houden. Ter zitting is overigens gebleken dat de raad detailhandel wil bundelen in het centrum en dat het onderhavige perceel geen deel uitmaakt van het bestaande centrum.
Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 3]
7. [appellante sub 3] kan zich niet verenigen met de toegekende bestemming "Verkeer" aan de gronden noordoostelijk van haar woning aan de [locatie 6] te Leimuiden. Volgens [appellante sub 3] dient overeenkomstig de huidige situatie en het vorige plan de bestemming "Tuin" te worden toegekend. Zij voert aan door deze bestemmingswijziging in haar belangen te worden geschaad. In dit verband voert zij aan dat de gevolgen voor haar woon- en leefklimaat niet zijn onderzocht en dat niet is onderzocht of er alternatieven zijn. Daarbij merkt zij op dat de gronden met de bestemming "Verkeer" ruimer zijn dan haar zandpad waarop een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van het naastgelegen bedrijf.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toegekende bestemming "Verkeer" het meest doelmatig gebruik van de bedoelde gronden aan de [locatie 6] te Leimuiden mogelijk maakt. Volgens de raad zijn binnen deze bestemming ook tuinen toegestaan. De raad merkt daarbij op dat aan dit deel van het perceel in zijn geheel de bestemming "Verkeer" is toegekend nu bouwwerken ter plaatse niet gewenst worden geacht in verband met de smalle doorgang naar het naastgelegen bedrijf.
7.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden noordoostelijk van de woning aan de [locatie 6] te Leimuiden, voor zover hier van belang, de bestemming "Verkeer" toegekend.
7.3. In het vorige plan "Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude" was aan de gronden noordoostelijk van de woning aan de [locatie 6] te Leimuiden de bestemming "Tuinen" toegekend. Deze gronden zijn in de bestaande situatie in gebruik als tuin en zijn voorzien van een pad om het naastgelegen bedrijf te kunnen bereiken. Niet is gebleken dat de raad bezwaren heeft tegen het bestaande gebruik. De raad heeft derhalve onvoldoende gemotiveerd waarom hij gelet ook op het conserverend karakter van het plan niet overeenkomstig het bestaande gebruik van die gronden de bestemming "Tuin" heeft toegekend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen alsmede voor toegangswegen en paden. Tevens betrekt de Afdeling hierbij dat ter plaatse van de voor "Verkeer" aangewezen gronden evenals ter plaatse van de voor "Tuin" aangewezen gronden, bouwwerken mogen worden gebouwd.
Het betoog slaagt.
8. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor het perceel aan de [locatie 6] te Leimuiden is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Het beroep van De Gooise Steen B.V.
9. De Gooise Steen B.V. betoogt dat ten onrechte geen ligplaats voor een woonschip dan wel een recreatiewoonschip is toegekend aan haar perceel aan de [locatie 7] te Leimuiden. Het afmeren van een extra schip past volgens De Gooise Steen B.V. in het gebied aan de Molenkade. Zij voert aan dat een woonschip dan wel een recreatiewoonschip geen stedelijke functie is, zodat dit niet leidt tot strijdigheid met de Verordening Ruimte. Voorts voert zij aan dat een eventuele afwijzing op grond van de Schepenverordening Kaag en Braassem 2009 ruimtelijk niet relevant is.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toekennen van een ligplaats voor een woonschip dan wel een recreatiewoonschip in strijd is met de Verordening Ruimte, omdat het perceel aan de [locatie 7] te Leimuiden is gelegen buiten de in de Verordening Ruimte aangegeven bebouwingscontouren. Voorts is het toekennen van een ligplaats voor een woonschip dan wel een recreatiewoonschip in strijd met het woonschepenbeleid, aldus de raad.
9.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de [locatie 7] te Leimuiden, voor zover hier van belang, deels de bestemming "Water" toegekend.
9.3. Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Verordening Ruimte wordt in deze regeling en de daarop berustende bepalingen verstaan onder stedelijke functies: woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, sportvelden, zorgvoorzieningen, andere maatschappelijke voorzieningen, horeca, openbaar stedelijk groen, volkstuinen, stedelijk oppervlaktewater, begraafplaatsen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede bedrijfsfuncties en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, alsmede recreatiewoningen. Luchthavens en helihavens en de bijbehorende voorzieningen worden voor de toepassing van deze verordening niet beschouwd als stedelijke functies.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
9.4. Het perceel aan de [locatie 7] te Leimuiden ligt blijkens kaart 1 van de Verordening Ruimte buiten de bebouwingscontouren. Gelet op de ligging van het perceel is de nieuwvestiging van stedelijke functies in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Verordening Ruimte. Onder stedelijke functies worden ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Verordening Ruimte onder meer verstaan woonfuncties alsmede recreatiewoningen. Artikel 3, eerste lid, van de Verordening Ruimte staat dan ook in de weg aan het toekennen van een ligplaats voor een woonschip dan wel een recreatiewoonschip aan het perceel van De Gooise Steen B.V. Gelet hierop heeft de raad terecht geen ligplaats voor een woonschip dan wel een recreatiewoonschip aan het perceel aan de [locatie 7] te Leimuiden toegekend.
Het betoog faalt.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 5]
11. [appellante sub 5] betoogt dat ten onrechte geen woning wordt mogelijk gemaakt op haar perceel aan de [locatie 8] te Rijnsaterwoude.
11.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de [locatie 8] te Rijnsaterwoude, voor zover hier van belang, de bestemming "Centrum-2" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Centrum-2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijk;
b. cultuur en ontspanning;
c. dienstverlening:
d. kantoren zonder baliefunctie;
e. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel": voor detailhandel en kantoren met baliefunctie;
f. ter plaatse van de aanduiding "horeca": voor horeca in de categorieën 1, 2 en 3;
g. voor wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m2;
met daaraan ondergeschikt:
h. wegen en paden;
i. groenvoorzieningen;
j. parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 6.2.1, onder d, mag het aantal woningen niet worden vermeerderd, dan wel mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.
11.2. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
In het vorige plan "Kernen Leimuiden/Rijnsaterwoude", voor zover hier van belang, was aan het perceel aan de [locatie 8] te Rijnsaterwoude de bestemming "Centrumdoeleinden" toegekend. Tussen partijen is niet in geschil dat ter plaatse een winkelruimte aanwezig is. [appellante sub 5] wenst de winkelruimte om te bouwen tot woning. Het initiatief daartoe van [appellante sub 5] is door de raad beoordeeld op de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan. In dat kader heeft de raad betrokken dat een gemeentelijk uitgangspunt voor nieuwe initiatieven is dat parkeren op eigen terrein plaats vindt, en dat parkeren op eigen terrein in dit geval niet mogelijk is. De raad heeft daarbij toegelicht dat parkeerruimte schaars is in de kern van Rijnsaterwoude. Gelet hierop alsmede in aanmerking genomen het conserverende karakter van het plan heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen aansluiten bij de bestemming die in het vorige plan aan het perceel was toegekend.
Het betoog faalt.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 6]
13. [appellant sub 6] betoogt dat ten onrechte de bestemming "Tuin" is toegekend aan zijn woonunit aan de [locatie 9] te Leimuiden. Hij voert aan dat de woonunit al 25 jaar op het perceel staat en in gebruik is geweest als woning. In dit verband wijst hij op een brief van 16 maart 1988. Voorts voert hij aan dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden nu de raad de noodwoning aan de [locatie 10] te Leimuiden wel als zodanig heeft bestemd in het plan.
13.1. De raad stelt dat de woonunit aan de [locatie 9] te Leimuiden in het verleden illegaal is gebouwd, omdat daarvoor geen bouwvergunning is afgegeven. Voorts stelt de raad dat de woonunit niet als zodanig was bestemd in het vorige plan "Kernen Leimuiden/Rijnsaterwoude" en het daarvoor geldende plan "Buitengebied Leimuiden". De raad wijst in dit verband nog op een luchtfoto uit 1992 waaruit blijkt dat in 1992 nog geen woonunit ter plaatse aanwezig was.
13.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de [locatie 9] te Leimuiden de bestemming "Tuin" toegekend.
13.3. In het vorige plan "Kernen Leimuiden/Rijnsaterwoude" was aan het perceel aan de [locatie 9] te Leimuiden de bestemming "Agrarische doeleinden" met de nadere aanwijzing "z" toegekend. Ingevolge artikel 26, derde lid, sub a, van de voorschriften van het vorige plan mogen op de gronden met de nadere aanwijzing "z" uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd. In het daarvoor geldende plan "Buitengebied Leimuiden" was aan het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" toegekend. Een woning was derhalve niet toegestaan op grond van het vorige plan en het daarvoor geldende plan. [appellant sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de unit in het verleden legaal is opgericht, nu geen vergunning of andere documenten zijn overgelegd waaruit volgt dat toestemming is verleend voor de bouw van een dergelijke woning. De door [appellant sub 6] overgelegde brief van 16 maart 1988 betreft uitsluitend een ontvangstbevestiging van een vergunningaanvraag voor het plaatsen van een woonunit achter de [locatie 11] te Leimuiden. Nu er daarom van moet worden uitgegaan dat deze unit illegaal is opgericht, overweegt de Afdeling het volgende. Het enkele feit dat een illegaal opgericht bouwwerk reeds lange tijd aanwezig is, rechtvaardigt op zichzelf niet dat het als zodanig wordt bestemd. Daarbij wijst de Afdeling er op dat een zonder de vereiste bouwvergunning opgericht bouwwerk een illegaal bouwwerk is en blijft. Dit is niet anders als het bouwovergangsrecht van toepassing zou zijn. De raad heeft toegelicht dat een woning op deze locatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is. Ter zitting is gebleken dat de unit inmiddels is verwijderd. Gelet op het vorenstaande heeft de raad er in redelijkheid toe kunnen besluiten de unit aan de [locatie 9] te Leimuiden niet als zodanig te bestemmen.
Het betoog faalt in zoverre.
13.4. Over de door [appellant sub 6] gemaakte vergelijking met de woning aan de [locatie 10] te Leimuiden wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de aan de woning aan de [locatie 10] toegekende bestemming "Wonen" is overgenomen uit het vorige plan. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 6] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 7]
15. [appellant sub 7] betoogt dat ten onrechte de bestemming "Recreatie" en de bestemming "Water" met de aanduiding "specifieke vorm van water - woonschepenligplaats recreatief" zijn toegekend aan haar perceel aan de [locatie 12] te Rijnsaterwoude. Volgens haar dient de bestemming "Wonen" te worden toegekend, zodat haar recreatiewoonschip permanent mag worden bewoond. Zij voert aan dat de bebouwingscontouren zoals weergegeven op kaart 1 van de Verordening Ruimte, kunnen worden gewijzigd. Voorts voert zij ten aanzien van het aspect geluid aan dat een woonschip niet aan het Bouwbesluit hoeft te voldoen, bij de naastgelegen percelen, die eerst ook een recreatieve bestemming hadden, aan de geluidnorm wordt voldaan en de raad kan afwijken van de geluidnorm.
15.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de [locatie 12] te Rijnsaterwoude grotendeels de bestemming "Recreatie" toegekend. Aan het andere deel van het perceel is de bestemming "Water" met de aanduiding "specifieke vorm van water - woonschepenligplaats recreatief" toegekend.
15.2. In het vorige plan "Kernen Leimuiden/Rijnsaterwoude" was aan het perceel aan de [locatie 12] te Rijnsaterwoude de bestemming "Recreatieve doeleinden" toegekend en was aan een deel van het perceel tevens de aanduiding "maximaal 1 woonboot voor recreatief gebruik" toegekend en aan het andere deel van het perceel tevens de aanduiding "geen gebouwen en overkappingen" toegekend. In 2007 heeft [appellant sub 7] een principeverzoek ingediend om haar recreatiewoonschip permanent te mogen bewonen. Naar aanleiding van dit principeverzoek heeft het gemeentebestuur haar laten weten dat aan het verzoek geen medewerking kan worden verleend, omdat het perceel buiten de provinciale bebouwingscontouren ligt en niet duidelijk is of aan de geluidsnormen kan worden voldaan gelet op de ligging bij de N207. De raad stelt zich nog steeds op het standpunt dat permanente bewoning van het recreatiewoonschip ruimtelijk gezien niet aanvaardbaar is. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat door [appellant sub 7] geen ruimtelijke onderbouwing is overgelegd. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om de raad niet te volgen in dit standpunt. Gelet hierop alsmede in aanmerking genomen het conserverende karakter van het plan heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen aansluiten bij de bestemming die in het vorige plan was toegekend.
Het betoog faalt in zoverre.
15.3. Over de door [appellant sub 7] gemaakte vergelijking met de naastgelegen percelen aan de [locatie 13] te Rijnsaterwoude wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat deze percelen zijn gelegen binnen de bebouwingscontouren als bedoeld in de Verordening Ruimte. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 7] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
16. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Relativiteit
17. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van toepassing is.
Slotoverwegingen
18. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
19. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1], [appellante sub 2], De Gooise Steen B.V., [appellante sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 17 juni 2013 voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor het perceel aan de [locatie 6] te Leimuiden;
III. draagt de raad van de gemeente Kaag en Braassem op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II., wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Gooise Steen B.V., [appellante sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [appellante sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan [appellante sub 3] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
625.