ECLI:NL:RVS:2015:1189

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201409374/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestemmingsplan en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan "Buitengebied 4e herziening, [locatie 1]". De verzoeker, wonend in Hengstdijk, had bezwaar tegen de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad van de gemeente Hulst, dat op 25 september 2014 was vastgesteld. De verzoeker stelde dat hij niet op de hoogte was van de implicaties van het bestemmingsplan, dat ook betrekking had op een locatie ten oosten van zijn woning, en dat hij hierdoor niet in de gelegenheid was gesteld om een zienswijze in te dienen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 24 maart 2015. Tijdens de zitting is de raad van de gemeente Hulst vertegenwoordigd door T.M.J. de Koster. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep van de verzoeker ontvankelijk was, ondanks dat hij geen zienswijze had ingediend bij de raad. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de ontwikkelaar van plan was om snel te beginnen met de bouw van een woning op de betwiste locatie.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen zorgvuldige ruimtelijke onderbouwing was voor de mogelijkheid om een woning op te richten op de locatie ten oosten van de woning van de verzoeker. Ook werd geoordeeld dat de provinciale regelgeving omtrent natuur- en landschapswaarden niet in acht was genomen. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het besluit van de raad van de gemeente Hulst te schorsen voor het plandeel dat betrekking heeft op de locatie ten oosten van de woning van de verzoeker. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker en het griffierecht.

Uitspraak

201409374/2/R2.
Datum uitspraak: 10 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Hengstdijk, gemeente Hulst,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2014, met kenmerk Rb2014/51, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 4e herziening, [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 maart 2015, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door T.M.J. de Koster, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het beroep van [verzoeker] tegen het plan steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. Ingevolge artikel 8:1 Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich hier naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor. Gelet op de titel van het ontwerpbestemmingsplan, waarin [locatie 1] wordt genoemd, en op de bekendmaking van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, waarin staat vermeld dat het bestemmingsplan betrekking heeft op de sanering van een intensieve veehouderij en het bouwen van twee ruimte voor ruimte woningen ter plaatse, kon van [verzoeker] niet redelijkerwijs worden verwacht dat hij wist dat het plan niet alleen betrekking had op de locatie aan de [locatie 1], gelegen ten westen van zijn woning op nummer [..], maar eveneens betrekking had op een locatie ten oosten van zijn woning. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter uit van de ontvankelijkheid van het beroep. Het verzoek van [verzoeker] is ontvankelijk.
3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de mogelijkheid die het plan biedt om een woning te bouwen op het plandeel dat ziet op een locatie ten oosten van zijn woning aan de [locatie 2]. Hij beoogt met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
Het plan biedt de mogelijkheid om een woning op te richten en de ontwikkelaar heeft te kennen gegeven zo spoedig mogelijk te willen beginnen met het ruimte voor ruimte project waarin het plan voorziet. Weliswaar wenst de ontwikkelaar niet op korte termijn te starten met de bouw van een woning op deze locatie, maar hij heeft deze bouwmogelijkheden nodig voor de financiering van het project. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4. [verzoeker] voert aan dat een ruimtelijke onderbouwing ontbreekt voor de mogelijkheid om een woning op te richten binnen het agrarische landschap ten oosten van zijn woning. Voorts stelt de Reu dat de bouw van een woning op deze locatie in strijd is met provinciale regelgeving omtrent behoud van natuur- en landschapswaarden.
4.1. In de plantoelichting staat weliswaar in het algemeen dat het plan ruimtelijk gezien past binnen de omgeving, maar hierin staat niet dat dit betrekking heeft op de voorziene woning ten oosten van [locatie 2]. Gelet hierop berust naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het plandeel dat voorziet in de oprichting van deze woning niet op een zorgvuldige voorbereiding. Dat de raad ter zitting heeft gesteld een woning op die locatie aanvaardbaar te achten en rekening te hebben gehouden met de openheid van het landschap aan die zijde door de maximale goothoogte te beperken tot vier meter in plaats van de gebruikelijke zes meter, doet hier niet aan af, nu een ruimtelijke onderbouwing van de mogelijkheid om op de desbetreffende locatie een woning op te richten ontbreekt.
4.2. Ten aanzien van de gestelde strijd met de provinciale regelgeving, wordt overwogen dat het bestreden bouwvlak ziet op een perceel dat niet binnen een gebied is gelegen dat op grond van de Verordening ruimte provincie Zeeland (hierna: de Verordening) is aangeduid als natuur, zodat het beroep van [verzoeker] op provinciale regels omtrent de natuur naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter faalt.
4.3. Voor zover [verzoeker] heeft gewezen op de landschapswaarden wordt overwogen dat het bestreden plandeel ziet op een perceel dat is gelegen op gronden die in de Verordening zijn aangeduid als "landschap en erfgoed" en als "landschap vlak".
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van de Verordening, die betrekking heeft op voornoemde gronden, wordt in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor landschappen, landschapselementen of cultuurhistorische elementen vermeld in bijlage 5 bij deze verordening en aangegeven op kaart 11, behorende bij deze verordening, inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen.
Ingevolge het tweede lid strekt een bestemmingsplan mede tot behoud en bescherming van de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden en stelt daartoe regels.
4.4. Vooralsnog is niet gebleken dat het gestelde in de Verordening omtrent "landschap en erfgoed" en "landschap vlak" in acht is genomen. Dat de raad in een anterieure overeenkomst met de beoogde ontwikkelaar is overeengekomen dat het bestaande groen binnen het plangebied wordt behouden, zoals ter zitting door de raad naar voren is gebracht, volstaat hiertoe niet. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande dan ook voorshands aanleiding om te verwachten dat het plan in de bodemzaak in zoverre geen stand kan houden.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.4 ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. De raad dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Hulst van 25 september 2014, kenmerk Rb2014/51, voor zover dit het plandeel betreft dat ziet op een locatie ten oosten van [locatie 2];
II. veroordeelt de raad van de gemeente Hulst tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 34,84 (zegge: vierendertig euro en vierentachtig cent);
III. gelast dat de raad van de gemeente Hulst aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Scheele
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015
723.