ECLI:NL:RVS:2015:1206

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201500637/3/R3 en 201500637/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Drunen Herziening 2014 en de bouwhoogte van woningen

Op 6 november 2014 heeft de raad van de gemeente Heusden het bestemmingsplan "Drunen Herziening 2014" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een appellant, wonend te Drunen, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 april 2015 uitspraak gedaan. De appellant betoogde dat de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte van 11 meter en goothoogte van 7 meter onaanvaardbaar zijn, omdat deze niet in overeenstemming zijn met de bestaande bebouwing en leiden tot verlies van zonlicht in zijn tuin. De raad verdedigde dat deze hoogtes inmiddels standaard zijn voor de kernen binnen Heusden en dat de bouwhoogte niet onaanvaardbaar is in de omgeving. De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouwhoogte in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201500637/3/R3 en 201500637/2/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen onder meer:
[appellant], wonend te Drunen, gemeente Heusden,
en
de raad van de gemeente Heusden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Drunen Herziening 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 maart 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Oord, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.R. Molijn en mr. J.A.M. Hermans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partij A] en [partij B], bijgestaan door mr. F. Sanders, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant], die woont op het perceel Burgemeester Stiegerstraat 42 te Drunen, kan zich niet verenigen met de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte binnen de bestemming "Wonen - 1" voor het perceel ten westen daarvan binnen hetzelfde bouwvlak en waarvan [partij A] en [partij B] eigenaar zijn. Hij betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een maximale bouwhoogte van 11 m en een goothoogte van 7 m. [appellant] voert aan dat vóór het vaststellen van het plan aan [partij A] en [partij B] een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een woning op hun perceel met een bouwhoogte van 11 m en een goothoogte van 6 m, terwijl in het hiervoor geldende plan "Drunen Noord" lagere hoogtes van respectievelijk 9 en 5 m waren opgenomen voor het perceel. Volgens hem poogt de raad met het ter beoordeling staande plan te herstellen dat de omgevingsvergunning in strijd met het vorige plan is verleend.
Verder betoogt [appellant] dat de hoogtes onaanvaardbaar zijn vergroot ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. De hoogtes waarin het plan voorziet verhouden zich verder niet met de hoogtes van de bestaande bebouwing in de omgeving. Voorts vreest [appellant] voor verlies aan zonlicht in zijn tuin. Verder voert hij aan dat hogere bebouwing detoneert in de omgeving en dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat aan de bouwhoogtes een ruimtelijke overweging ten grondslag ligt. Tot slot betoogt hij dat het plan in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, nu zijn woning diende te worden gebouwd overeenkomstig de lagere bouwhoogtes uit het vorige plan, terwijl [partij A] en [partij B] een hogere woning mogen bouwen.
4. De raad stelt dat een bouwhoogte van 11 m en een goothoogte van 7 m inmiddels standaard zijn voor de kernen binnen Heusden. De toegestane maximale bouwhoogte voor de omliggende gronden aan de noord-, zuid- en westzijde is 11 of 10 m. De te bouwen woning zal voorts op de kop van een rij vrijstaande en half vrijstaande woningen met een hoogte van 8 tot 9 m staan. Een woning met een hoogte van 11 m zal daarom niet onaanvaardbaar detoneren in de omgeving. Over de bezonning heeft de raad gesteld dat in het kader van de omgevingsvergunning door Architectengilde een bezonningsstudie is uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 31 oktober 2014. Omdat daarin ook de effecten op de lichtinval zijn beoordeeld bij een bouwhoogte van 11 m, en dus bij de maximale mogelijkheden die het plan biedt, kan deze bezonningsstudie eveneens gebruikt worden om de maximale mogelijkheden van het plan wat betreft het verminderen van lichtinval te beoordelen. Uit de studie blijkt dat, vergeleken met een bouwhoogte van 9 m gedurende één uur per etmaal er meer schaduw is in de tuin van [appellant]. Volgens de raad levert dit geen onaanvaardbare aantasting van het woongenot van [appellant] op.
5. Aan het perceel van [appellant] en het perceel van [partij A] en [partij B] is de bestemming "Wonen - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 17, lid 17.2.1, aanhef en onder h, van de planregels geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 7 m en de bouwhoogte niet meer dan 11 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding "maximale goothoogte (m)", "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)", respectievelijk "maximale bouwhoogte (m)" een andere goothoogte respectievelijk bouwhoogte is aangegeven.
Aan het perceel van [appellant] noch aan het perceel ten westen daarvan is een afwijkende bouw- of goothoogte toegekend zodat voor deze percelen een maximale bouw- en goothoogte geldt van 11 respectievelijk 7 m.
Ingevolge het hiervoor geldende plan "Drunen Noord" gold voor de percelen een maximale bouw- en goothoogte van 9 m respectievelijk 5 m.
Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel ten westen van dat van [appellant]. De vergunde bouw- en goothoogte zijn 11 en 6 m.
6. Niet in geschil is dat de omgevingsvergunning voor de woning van [partij A] en [partij B] is verleend in strijd met het hiervoor geldende plan. Dit doet er niet aan af dat thans enkel ter beoordeling staat of het plan zoals de raad dat heeft vastgesteld wat betreft het door [appellant] bestreden plandeel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het recht.
Voor de gronden ten noorden van het door [appellant] bestreden plandeel gelden maximale bouwhoogtes van 11 m. Ten zuiden en zuidwesten van het bestreden plandeel geldt een bouwhoogte van 10 m. Voor de gronden ten oosten van het bestreden plandeel en de woning van [appellant] geldt een bouwhoogte van 8 m. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich, gezien de toegestane bouwhoogtes in de omgeving en de ligging van de percelen van [appellant] en van [partij A] en [partij B], in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouwhoogte die aan die percelen is toegekend in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de omgeving. Over het betoog dat het plan in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, overweegt de voorzieningenrechter dat onder het hiervoor geldende plan als het ter beoordeling staande plan voor het perceel van [appellant] en dat van [partij A] en [partij B] dezelfde planologische mogelijkheden bestonden. Dat [appellant] zijn woning reeds heeft gebouwd onder het hiervoor geldende plan, maakt niet dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld.
Over de vermindering van lichtinval overweegt de voorzieningenrechter dat het bezonningsonderzoek is uitgevoerd met inachtneming van de bouwhoogte die het plan maximaal toestaat. [appellant] heeft de uitkomsten van dat onderzoek niet bestreden. Uit het onderzoek blijkt dat enige vermindering van lichtinval in de tuin van [appellant] optreedt, in het voorjaar en het najaar, rond 17.00 uur. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze vermindering van lichtinval niet zo ernstig is dat het plan niet had kunnen worden vastgesteld. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Van Helvoort
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
361.