ECLI:NL:RVS:2015:1210

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201502031/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten tot verwijdering van een boatsaver in Breukelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker], wonend te Breukelen, tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Het college had op 21 januari 2014 en 24 juni 2014 besluiten genomen die [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelastten om een boatsaver te verwijderen van zijn erf in Breukelen. De boatsaver, een drijvende overkapping voor een boot, ligt al meer dan 20 jaar op deze locatie en is geplaatst vóór de inwerkingtreding van de relevante verbodsbepaling in de Landschapsverordening Provincie Utrecht 2011 (Lsv).

De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 10 februari 2015 het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, waarop [verzoeker] hoger beroep heeft ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 1 april 2015. In zijn overwegingen concludeert de voorzieningenrechter dat er geen dringende belangen van het college zijn die de onmiddellijke uitvoering van de besluiten rechtvaardigen. Het belang van [verzoeker] om niet gedwongen te worden de boatsaver te verwijderen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, is aanzienlijk.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de besluiten van het college te schorsen en heeft het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker]. De uitspraak benadrukt de juridische complexiteit van de zaak en de noodzaak om de belangen van [verzoeker] te beschermen in afwachting van de definitieve uitspraak in de bodemprocedure.

Uitspraak

201502031/2/A1.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2015 in zaak nr. 14/4584 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast de bij het adres [locatie] te Breukelen aanwezige boatsaver te verwijderen en verwijderd te houden en niet op een andere met de Landschapsverordening Provincie Utrecht 2011 (hierna: de Lsv) strijdige locatie af te meren.
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en bepaald dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom, met kenmerk 80F23CBD, en gewijzigd bij besluit van 6 augustus 2014, wordt verlengd tot zes weken na de verzending van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Tilstra en I.D. Vos, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van de besluiten van 21 januari en 24 juni 2014 tot en met zes weken na de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure.
3. De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Gelet op de samenhang van het hoger beroep met het op 24 maart 2015 door de erven van [persoon] ingestelde hoger beroep tegen de afzonderlijke uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2015 dient naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op beide hoger beroepen tegelijkertijd uitspraak te worden gedaan.
4. Over de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
5. De boatsaver is een drijvende overkapping voor een boot en ligt al meer dan 20 jaar ter plaatse van het erf in de Vecht. De boatsaver is geplaatst ruim voor inwerkingtreding van het de eerste verbodsbepaling. Gelet op de juridische complexiteit van de in hoger beroep opgeworpen rechtsvragen over de verbindendheid van de in artikel 17 van de Lsv opgenomen verbodsbepaling staat niet op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak en de besluiten van 21 januari en 24 juni 2014 in het bodemgeschil in stand zullen blijven. Het belang van [verzoeker] om niet gedwongen te worden de boatsaver te verwijderen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist is aanzienlijk. Het college heeft geen andere belangen bij handhaving gesteld dan het uitgangspunt dat handhavend dient te worden opgetreden tegen de overtreding. Daarmee is niet gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college, dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
Gelet op het voorgaande, en in aanmerking nemend dat niet is gebleken van belangen van derden die zich daartegen verzetten, bestaat aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
6. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 24 juni 2014, kenmerk 80FD4C74, en het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 januari 2014, kenmerk 80F23CBD;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Deen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
604.