201405840/1/R4.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te West-Terschelling, gemeente Terschelling,
appellant,
en
de raad van de gemeente Terschelling,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] en de vennootschap onder firma [partij] VOF (hierna: [partij]) hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H. Petersen en H.T. Smit, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de kern West-Terschelling.
2. [appellant] woont aan de [locatie 1] te West-Terschelling. Zijn beroep is gericht tegen het plan, voor zover de planregels voor de hem omringende percelen kelderbouw niet uitsluiten. Wat betreft de percelen van [partij] aan de [locatie 2] en de [locatie 3] voert [appellant] aan dat hij thans al veel overlast ondervindt van het transport van fietsen dat daar plaatsvindt. Hij vreest dat [partij] zijn bedrijfsvoering ter plaatse zal uitbreiden met grote keldercomplexen, hetgeen tot een verdere aantasting van zijn woon- en leefklimaat leidt. [appellant] voert voorts aan dat onderkeldering van de percelen zal leiden tot verstoring van de grondwaterstromen ter plaatse. In dit kader wijst hij erop dat grondwater thans door het duingebied ongehinderd naar zee kan stromen. Kelders blokkeren deze stromen, waardoor de zandbodem een papachtige substantie wordt. Als gevolg hiervan zullen de woningen in het gebied verzakken en scheuren, aldus [appellant]. [appellant] acht hierbij van belang dat het plan kelderbouw toestaat op iedere plek waar bovengrondse uitbreiding mogelijk is.
2.1. De raad heeft aan zijn besluit om ter plaatse kelderbouw toe te staan ten grondslag gelegd dat de veiligheid van de bouwconstructie na het bouwen van een kelder wordt gewaarborgd door de regelgeving waaraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kelder, waaronder het Bouwbesluit. Voorts heeft de raad daarbij betrokken dat ongewenste precedentwerking niet hoeft te worden gevreesd, omdat door ontwikkeling van beleid ongewenste samenvoeging van kelders kan worden voorkomen. Benodigde omgevingsvergunningen of bestemmingsplanwijzigingen kunnen aan dat beleid worden getoetst, aldus de raad.
2.2. De percelen aan de [locatie 2] en de [locatie 3] zijn, zoals blijkt uit de verbeelding, niet vervat in het plan. Het betoog dat het plan ter plaatse ten onrechte kelders mogelijk maakt, mist daarom feitelijke grondslag.
2.3. Wat betreft de overige [appellant] omringende percelen overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij het door [appellant] geschetste risico op het verzakken en scheuren van woningen niet onderschrijft. Hiertoe heeft de raad erop gewezen dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan West-Terschelling/Centrum Molenstraat 5 en 7" en de daarvoor geldende plannen kelderbouw toelieten. Dit heeft nooit tot problemen geleid, aldus de raad. [appellant] heeft niet, bijvoorbeeld aan de hand van een rapportage van een deskundige of andere stukken, aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de toegestane kelderbouw een onaanvaardbaar risico op het verzakken en scheuren van woningen zal optreden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de verwijzing van [appellant] ter zitting naar studies van het waterleidingbedrijf die zijn standpunt zouden onderbouwen niet nader is gespecificeerd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ter plaatse niet in redelijkheid kelderbouw heeft kunnen toestaan.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Koeman w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
568-786.