ECLI:NL:RVS:2015:1267

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201407276/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Vrakkerstraat te Weert en de ontvankelijkheid van het beroep

Op 22 april 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Vrakkerstraat ong. te Weert". Dit bestemmingsplan werd op 9 juli 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Weert. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen, wonend te Weert, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 17 maart 2015. Tijdens deze zitting waren [appellant] en anderen vertegenwoordigd door gemachtigden, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, werkzaam bij de gemeente. Ook [belanghebbende] werd als partij gehoord.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] en anderen betwist, met name met betrekking tot de daglichttoetreding in de keuken van de woning aan [locatie 1]. De raad stelde dat deze beroepsgrond niet steunt op een eerder bij de raad ingediende zienswijze. De Afdeling oordeelde dat het beroep van [appellant] en anderen gericht was tegen het gehele plan en dat de zienswijzen die zij bij de raad naar voren hadden gebracht ook betrekking hadden op het bestreden besluit. De Afdeling concludeerde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst.

De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid het initiatief van [belanghebbende] heeft kunnen meenemen in het bestemmingsplan, ondanks de intrekking van de Structuurvisie Weert fase 1. De raad had de gedane toezeggingen van het college van burgemeester en wethouders als bijzondere omstandigheid in zijn afweging betrokken. De Afdeling concludeerde dat de mogelijke veranderingen in zonlichttoetreding en inkijk in de tuin niet onaanvaardbaar zijn, gezien de afstand tussen de nieuw te realiseren woning en de bestaande woning aan [locatie 1].

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Uitspraak

201407276/1/R1.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Weert,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Vrakkerstraat ong. te Weert" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] en anderen, voor zover zij betogen dat de daglichttoetreding in de keuken op de begane grond van de woning [locatie 1] in het gedrang komt. Deze beroepsgrond steunt niet op een daartoe bij de raad naar voren gebrachte zienswijze, aldus de raad.
1.1. Het beroep van [appellant] en anderen is gericht tegen het gehele plan. De door hen bij de raad naar voren gebrachte zienswijzen hebben daarop ook betrekking. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluit naar voren zijn gebracht. Het betoog faalt.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een bouwmogelijkheid voor een woning op het perceel Vrakkerstraat ongenummerd tussen de percelen [locatie 2] en [locatie 1] te Weert (hierna: het perceel). Dit perceel is thans onbebouwd.
4. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij betogen dat ten onrechte een woning is mogelijk gemaakt op het perceel, nu de Structuurvisie Weert fase 1 van 2009 en de bijbehorende bijlage "Bouwen van woningen op open plekken in bestaand stedelijk gebied" voor de vaststelling van het plan zijn ingetrokken. Ten onrechte beroept de raad zich in dit verband op een toezegging van het college van burgemeester en wethouders, aangezien het vaststellen van een bestemmingsplan de bevoegdheid is van de raad en de raad niet aan een dergelijke toezegging gebonden is.
4.1. De raad stelt dat de medewerking aan het voorliggende bestemmingsplan is gebaseerd op in het verleden gedane toezeggingen en besluiten van het college van burgemeester en wethouders, toen de bouw van een woning ter plaatse nog in overeenstemming was met het gemeentelijk beleid. Deze toezeggingen overeenkomstig voorheen geldend beleid vormden voor de raad een bijzondere omstandigheid om bij de vaststelling van het plan een uitzondering te maken op het thans geldende beleid.
4.2. Bij besluit van 11 december 2013 heeft de raad de Structuurvisie Weert fase 1 uit 2009 met de bijlage "Bouwen van woningen op open plekken in bestaand stedelijk gebied" ingetrokken en de Structuurvisie Weert 2025, deel 2 Visie en deel 3 Uitvoering met bijbehorende bijlagen vastgesteld.
Op grond van de bijlage "Bouwen van woningen op open plekken in bestaand stedelijk gebied" was het oprichten van woningen op open plekken in bestaand stedelijk gebied toegestaan.
In de Structuurvisie 2025 staat dat de mogelijkheid om in bestaand stedelijk gebied in een zijtuin een woning te bouwen door het intrekken van de genoemde bijlage vervalt. Ook staat in deze structuurvisie dat schriftelijke toezeggingen zonder tijdlimiet komen te vervallen.
4.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het initiatief van [belanghebbende] om op het perceel een woning te bouwen een zogenoemde toezegging met tijdlimiet betrof. In januari 2013 heeft het college van burgemeesters en wethouders te kennen gegeven dat hij in principe medewerking wil verlenen aan dit initiatief. Daarbij is medegedeeld dat voor 1 juli 2013 een ontwerpplan moest worden opgesteld. Niet in geschil is dat aan die voorwaarde is voldaan. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het initiatief van [belanghebbende] heeft kunnen meenemen in het voorliggende bestemmingsplan. Weliswaar betogen [appellant] en anderen terecht dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan een toezegging van het college van burgemeester en wethouders, maar dat laat onverlet dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij in de gedane toezegging een bijzondere omstandigheid heeft gezien om af te wijken van het thans geldende beleid. De raad heeft de gedane toezegging derhalve niet zonder meer als leidend beschouwd, maar heeft deze in zijn afweging betrokken.
5. Verder betogen [appellant] en anderen dat de bouw van de voorziene woning op het perceel leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren in dit verband aan dat de daglichttoetreding in de keuken van de woning aan de [locatie 1] wordt beperkt. Ook vrezen zij voor inkijk in de tuin en leidt het plan volgens hen tot een aantasting van de sociale veiligheid op het perceel [locatie 3]. [appellant] en anderen voeren hiertoe aan dat de nieuwe bebouwing op zodanig korte afstand wordt gerealiseerd dat het mogelijk wordt om van het dak van het bijgebouw bij de nieuwe woning over te lopen naar het pand [locatie 3], hetgeen zij als onveilig ervaren.
5.1. De raad acht de maatvoering ruim voldoende om verzekerd te zijn van een goede daglichttoetreding. Hij stelt dat de afstand tussen de nieuw te realiseren woning met een maximale bouwhoogte van 7 m en de bestaande woning aan de [locatie 1] ten minste 6 m zal bedragen. Bijgebouwen zijn tot op de erfgrens mogelijk, maar hebben volgens de raad nauwelijks invloed op de daglichttoetreding gezien de maximaal toegelaten goothoogte van 3,20 m.
5.2. Aan de gronden van het plangebied is de bestemming "Wonen" toegekend. Hierbinnen is een bouwvlak aangegeven.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder a, van de planregels moeten hoofdgebouwen en mogen bijgebouwen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
Ingevolge dit lid, onder b, is maximaal één woning toegestaan.
Ingevolge dit lid, onder c, mag het bouwvlak geheel bebouwd worden. Per bouwvlak is één woning met een maximale bebouwingshoogte van 7 m toegestaan.
Aan het grootste gedeelte van de gronden buiten het bouwvlak is de aanduiding "bijgebouwen" toegekend.
Ingevolge lid 3.2.3, onder c, mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij woningen maximaal 150 m2 bedragen, mits ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" het vlak door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, waarbij bijgebouwen en overkappingen, gelegen binnen het bouwvlak, niet meegerekend worden bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen.
Ingevolge dit lid, onder d, gelden ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen dat de goot- en bebouwingshoogte van bijgebouwen niet meer dan 3,20 m onderscheidenlijk 6 m mag bedragen.
5.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Het plangebied is een thans onbebouwd perceel dat ligt in een woonwijk te midden van andere woonbebouwing. De Afdeling acht het om die reden niet uitgesloten dat de zonlichttoetreding in de woning zal veranderen en dat er meer inkijk in de tuin op het perceel [locatie 1] mogelijk zal zijn na realisatie van een woning en bijgebouwen op het perceel. Gelet op de in het plan opgenomen maatvoering voor de woning en bijgebouwen heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze mogelijke veranderingen niet zodanig zijn dat deze onaanvaardbaar zullen zijn. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de afstand tussen de naastgelegen woning aan de [locatie 1] en de te realiseren woning ten minste 7 m bedraagt. Deze afstand, in combinatie met de toegestane bouwhoogte van ten hoogste 7 m voor hoofdgebouwen en de mogelijkheid om bijgebouwen tot op de perceelsgrens te realiseren, acht de Afdeling in stedelijk gebied niet onredelijk.
Over de vrees van [appellant] en anderen voor een aantasting van hun sociale veiligheid, nu als gevolg van het plan op korte afstand van het bestaande bijgebouw op het perceel [locatie 3] een nieuw bijgebouw zal kunnen worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat een louter subjectief gevoel van onveiligheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, er niet toe kan leiden dat de raad om die reden het besluit niet heeft kunnen vaststellen. De Afdeling acht hierbij van belang dat de in het plan opgenomen regeling voor bijgebouwen in het plan gelijk is aan de regeling die in andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Weert is opgenomen. Ook het bestaande bijgebouw op het perceel [locatie 3] is met toepassing van deze regeling gerealiseerd.
Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in de opgenomen woningbouwmogelijkheid heeft kunnen voorzien. Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.
[appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
91-667.