ECLI:NL:RVS:2015:1269

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201407258/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit minister over plaatsing op de Uitwijklijst voor tolken en vertalers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 18 juli 2014 een eerder besluit van de minister van Veiligheid en Justitie heeft vernietigd. De minister had op 18 februari 2013 een verzoek van [appellant] om verlenging van zijn plaatsingen op de Uitwijklijst als tolk en vertaler niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de minister dit besluit ten onrechte had genomen en verklaarde het bezwaar van [appellant] gegrond voor zover het gericht was tegen het besluit van 18 februari 2013. Het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2013 werd niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de uitspraak van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is, omdat enerzijds het bezwaar gegrond verklaard werd en anderzijds het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2013 niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2013 gegrond had moeten worden verklaard, en dat er geen sprake is van tegenstrijdigheid. De Raad bevestigt dat het bezwaar van [appellant] mede betrekking heeft op het besluit van 13 augustus 2013, maar dat de rechtbank dit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Daarnaast heeft [appellant] betoogd dat hij belang heeft bij een eerdere plaatsing op de Uitwijklijst. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [appellant] ten tijde van belang al op de Uitwijklijst was geplaatst en dat tussentijdse verlenging niet mogelijk is. Ook het betoog dat hij niet is gehoord in de bezwaarfase faalt, omdat de rechtbank dit al heeft beoordeeld. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201407258/1/A3.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2014 in zaak nr. 13/790 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft de minister een verzoek van [appellant] van 11 december 2012 om verlenging van zijn plaatsingen op de Uitwijklijst als tolk Nederlands - Servokroatisch, vertaler Nederlands - Servokroatisch en vertaler Servokroatisch - Nederlands niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft de minister het besluit van 18 februari 2013 ingetrokken en [appellant] medegedeeld dat zijn verzoek niet als aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt aangemerkt.
Bij besluit van 5 september 2013 heeft de minister het door [appellant] tegen het besluit van 18 februari 2013 gemaakte bezwaar, dat geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 13 augustus 2013, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 september 2013 vernietigd en het door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het besluit van 18 februari 2013 en dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het besluit van 13 augustus 2013. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Volgens artikel 19, derde lid, van het Besluit Uitwijklijst (Stcrt. 2013, 17451), dat in werking is getreden op 1 juli 2013, wordt een verzoek tot plaatsing op de Uitwijklijst dat is ingediend voor inwerkingtreding van het Besluit Uitwijklijst, getoetst aan het Besluit Uitwijklijst zoals dat gold ten tijde van het indienen van het verzoek.
Volgens artikel 6 van het Besluit Uitwijklijst (Stcrt. 2012, 2640), dat gold ten tijde van het indienen van het verzoek van [appellant], bedraagt de termijn voor plaatsing op de Uitwijklijst drie jaar en eindigt deze van rechtswege.
Ingevolge artikel 10 wordt een tolk of vertaler voor een periode van nogmaals drie jaar op de Uitwijklijst geplaatst indien hij of zij aantoont te voldoen aan de in deze bepaling opgenomen vereisten.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister het bezwaar van [appellant], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 18 februari 2013, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu vaststaat dat dit besluit ten onrechte is genomen. Reeds daarom heeft de rechtbank het besluit van 5 september 2013 vernietigd en het bezwaar van [appellant], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 18 februari 2013, gegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts zijn bezwaar, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 13 augustus 2013, wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk verklaard.
3. [appellant] betoogt dat de uitspraak van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is, nu enerzijds is overwogen dat de minister het bezwaar gegrond had moeten verklaren en anderzijds het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
3.1. Hangende het door [appellant] tegen het besluit van 18 februari 2013 gemaakte bezwaar, heeft de minister dat besluit bij besluit van 13 augustus 2013 ingetrokken. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het bezwaar van [appellant] daarom van rechtswege mede betrekking op het besluit van 13 augustus 2013. Bij het besluit van 5 september 2013 heeft de minister het bezwaar geheel, dat wil zeggen zowel wat betreft het besluit van 18 februari 2013 als wat betreft het besluit van 13 augustus 2013, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft echter overwogen dat het bezwaar, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 18 februari 2013, gegrond had moeten worden verklaard. Reeds daarom heeft de rechtbank het besluit van 5 september 2013 vernietigd en het bezwaar in zoverre gegrond verklaard. De juistheid hiervan is in hoger beroep niet bestreden. Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 13 augustus 2013, niet-ontvankelijk te verklaren. De gegrondverklaring en de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar hebben derhalve betrekking op twee afzonderlijke besluiten. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank op dit punt innerlijk tegenstrijdig is.
Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij er belang bij heeft om - zo nodig met terugwerkende kracht - met ingang van een andere datum te worden geplaatst op de Uitwijklijst.
4.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was [appellant] ten tijde van belang geplaatst op de Uitwijklijst, aangezien zijn plaatsing als tolk Nederlands - Servokroatisch bij besluit van 17 september 2012 is verlengd en zijn plaatsing als vertaler Nederlands - Servokroatisch en Servokroatisch - Nederlands bij besluit van 21 januari 2013 is verlengd. Evenzeer terecht heeft de rechtbank overwogen dat hij, indien hij met ingang van een vóór 17 september 2012 onderscheidenlijk 21 januari 2013 gelegen datum op de Uitwijklijst wenste te worden geplaatst, tegen de besluiten van die data op had moeten komen. Voorts volgt uit de artikelen 6 en 10 van het Besluit Uitwijklijst, zoals dat in dit geding nog van toepassing is, dat een plaatsing op de Uitwijklijst slechts kan worden verlengd met ingang van een datum die is gelegen na de datum waarop de plaatsing eindigt. Tussentijdse verlenging is derhalve niet mogelijk. [appellant] kan derhalve met deze procedure niet bereiken dat hij vanaf de datum van zijn verzoek dan wel de datum van gegrondverklaring van het bezwaar op de Uitwijklijst wordt geplaatst.
Het betoog faalt.
5. Voorts faalt het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn betoog dat hij in de bezwaarfase had moeten worden gehoord, nu de rechtbank dit betoog in overweging 4.3.3 van de aangevallen uitspraak heeft beoordeeld.
6. [appellant] betoogt voorts dat hij is benadeeld door dit hoger beroep niet tezamen met de hoger beroepen in de zaken met nummers 201402364/1/A3, 201402369/1/A3, 201402372/1/A3 en 201402374/1/A3 te behandelen.
6.1. Op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd valt niet in te zien op welke wijze hij door de afzonderlijke behandeling van de hoger beroepen is benadeeld.
Derhalve faalt het betoog.
7. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de minister bij de vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar had moeten uitgaan van twee punten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), aangezien hij zowel tegen het besluit van 18 februari 2013 als tegen het besluit van 13 augustus 2013 een bezwaarschrift heeft ingediend.
7.1. Aan [appellant] is een vergoeding toegekend voor de kosten die hij heeft gemaakt voor de behandeling van het bezwaar, voor zover dat ziet op het besluit van 18 februari 2013. Daarbij is uitgegaan van één punt als bedoeld in het Bpb voor indiening van het bezwaarschrift. Dat [appellant] zijn bezwaar naar aanleiding van het besluit van 13 augustus 2013 heeft aangevuld, maakt niet dat de rechtbank aanleiding had moeten zien om ook voor die aanvulling een punt toe te kennen. Nu het bezwaar, voor zover het ziet op dat besluit, niet-ontvankelijk is verklaard, was er in zoverre geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Verheij w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
640.