201409473/2/A1.
Datum uitspraak: 13 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid VNB Hasco B.V en Hasco Bouwmarkt B.V, beide gevestigd te Best, De Kempensche Poort B.V. en Bouwmarktexploitatie Eindhoven B.V, beide gevestigd te Eindhoven, [verzoekster A] en [verzoekster B], beide gevestigd te Vlaardingen (hierna: VNB Hasco en andere),
verzoekers,
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2014 en 15 oktober 2014 in zaken nrs. 13/4423 en 13/4494 in het geding tussen:
VNB Hasco en andere,
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-Het-Zelf-Center B.V, beide gevestigd te Amsterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Best.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hornbach Real Estate B.V. omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwmarkt annex tuincentrum op het perceel Zandstraat 15 te Best.
Bij besluit van 30 juli 2013 heeft het college de door VNB Hasco en andere en Praxis Vastgoed en Praxis Doe-Het-Zelf-Center daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 13 september 2012 onder aanvulling en herstel van de motivering in stand gelaten. Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het college een wijziging aangebracht in het besluit van 30 juli 2013.
Bij tussenuitspraak van 20 juni 2014 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken een gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen.
Bij besluit van 29 juli 2014 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het de bezwaren opnieuw gegrond heeft verklaard en het besluit van 13 september 2012 onder aanvulling van de motivering alsmede onder het verbinden van aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Bij uitspraak van 15 oktober 2014 heeft de rechtbank de beroepen van VNB Hasco en andere en Praxis Vastgoed en Praxis Doe-Het-Zelf-Center tegen het besluit van 30 juli 2013 gegrond verklaard, de tegen de besluiten van 7 februari en 29 juli 2014 ingestelde beroepen van Praxis-Doe-Het-Zelf Center, De Kempensche Poort, Bouwmarktexploitatie Eindhoven, [verzoekster A] en [verzoekster B] ongegrond verklaard, de tegen de besluiten van 7 februari en 29 juli 2014 ingestelde beroepen van Praxis Vastgoed, VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt gegrond verklaard, de besluiten van 7 februari en 29 juli 2014 vernietigd voor zover in het besluit van 29 juli 2014 voorwaarden aan het besluit van 13 september 2012 zijn verbonden, alsmede voor zover hierin de bezwaren van Praxis Vastgoed ongegrond zijn verklaard, het bezwaar van Praxis Vastgoed niet-ontvankelijk verklaard, het besluit van 13 september 2012 herroepen voor zover het betreft de voorwaarden met betrekking tot het gebruik door bezoekers van de drive-in en de verdiepingsvloer, de in het dictum geformuleerde voorwaarden aan het besluit van 13 september 2012 verbonden en bepaald dat deze uitsprak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 29 juli 2014.
Tegen deze uitspraken hebben VNB Hasco B.V. en andere en Praxis Vastgoed en Praxis Doe-Het-Zelf-Center hoger beroep ingesteld. Het college en Hornbach hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
VNB Hasco en andere hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2015, waar VNB Hasco en andere, vertegenwoordigd door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door L.J.A.M. van der Vleuten, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Hornbach, vertegenwoordigd door G. van Heeren, bijgestaan door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het door VNB Hasco en andere gedane verzoek strekt tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat Hornbach met de bouwwerkzaamheden is begonnen en een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan.
3. De vragen of de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de in de "Nota parkeernormen" opgenomen hardheidsclausule en of de rechtbank de voorschriften aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden, lenen zich niet voor beantwoording in deze procedure en zullen in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Bovendien vormen de andere tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroepen een beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
4. Weliswaar is op voorhand niet uit te sluiten dat het besluit van 29 juli 2014 dan wel de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure op onderdelen niet in stand zal blijven, maar in hetgeen VNB Hasco en andere in hoger beroep naar voren hebben gebracht wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het gebrek in de besluitvorming zodanig zwaarwegend is dat dit niet reparabel is en dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend.
Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat geen aanleiding bestaat om op voorhand aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat uit het besluit van 7 februari 2014 niet blijkt dat het bouwplan is getoetst aan het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Best", zoals dat is herzien bij besluit van 4 februari 2013. In het besluit van 30 juli 2013 heeft het college het bouwplan ten onrechte getoetst aan het bestemmingsplan, zoals dat gold voor de herziening. Met het besluit van 7 februari 2014 heeft het college beoogd dit gebrek in het besluit van 30 juli 2013 te repareren. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de in het besluit opgenomen motivering van de toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan niet ziet op het herziene bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Best".
In hetgeen VNB Hasco en andere hebben aangevoerd over de strijdigheid van het bouwplan met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de "Nota parkeernormen" uit 2011, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om de omgevingsvergunning te schorsen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat de raad van de gemeente Best op 3 november 2014 de "Nota Parkeernormen 2015" heeft vastgesteld en deze nota inmiddels in werking is getreden. Weliswaar is in de overgangsbepalingen van de "Nota Parkeernormen 2015" opgenomen dat deze parkeernota niet van toepassing is op aanvragen om omgevingsvergunning die zijn ingediend voor inwerkingtreding van de "Nota Parkeernormen 2015", maar geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de mededeling van het college ter zitting dat deze overgangsbepaling in de eerstvolgende raadsvergadering zal worden aangevuld, in die zin dat de "Nota Parkeernormen 2015" ook voor bestaande situaties zal gelden. Niet in geschil is dat het bouwplan voldoet aan de in de "Nota Parkeernormen 2015" vastgestelde parkeernormen. Gelet hierop bestaat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aanleiding om aan te nemen dat, in het geval het besluit op dit onderdeel in de bodemprocedure zou worden vernietigd, de rechtsgevolgen in zoverre in stand kunnen worden gelaten.
Onvoldoende grond bestaat voorts om op voorhand aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op basis van het aanvullend advies van de stadsbouwmeester op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Naar aanleiding van de opdracht in de tussenuitspraak van de rechtbank van 20 juni 2014 heeft de stadsbouwmeester op 17 juli 2014 een aanvullend advies opgesteld, waarin is ingegaan op zowel het Beeldkwaliteitsplan als het in geding gebrachte tegenrapport van ir. Stevens. Dit advies is aan het besluit van 29 juli 2014 ten grondslag gelegd. In hetgeen VNB Hasco en andere in dit verband hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding deze motivering van het oordeel omtrent de welstand op voorhand ontoereikend te achten.
5. Onder deze omstandigheden en na afweging van de betrokken belangen, wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Deen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2015
604.