ECLI:NL:RVS:2015:1307

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201501667/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 februari 2015. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 13 oktober 2014, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen, vernietigd. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moest nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep op 14 april 2015 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtsvraag die door de staatssecretaris was opgeworpen, eerder was beantwoord in uitspraken van 9 april 2015. De Afdeling concludeerde dat de grief van de staatssecretaris slaagde en dat het hoger beroep kennelijk gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Dit was noodzakelijk omdat de rechtbank geen oordeel had gegeven over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, wat verlies van instantie zou kunnen betekenen.

De Afdeling stelde ook de proceskosten in hoger beroep vast op € 490,00, en bepaalde dat de rechtbank hierover zou beslissen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 14 april 2015, door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.

Uitspraak

201501667/1/V2.
Datum uitspraak: 14 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 februari 2015 in zaak nr. 14/24869 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 3 februari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraken van 9 april 2015 in zaken nrs. 201501148/1/V2 en 201501445/1/V2 beantwoord. Uit deze uitspraken volgt dat de grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Omdat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, en om aldus verlies van instantie te voorkomen, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank moet omtrent de vergoeding van deze kosten beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 februari 2015 in zaak nr. 14/24869;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2015
284-791.