ECLI:NL:RVS:2015:1358

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
201404523/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor winkel en woningen in Alkmaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Rits B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2014, waarin het beroep van een verzoeker tegen een omgevingsvergunning werd gegrond verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 20 juni 2012, betrof de oprichting van een winkel met vijf woningen en de sloop van een café met drie woningen op de percelen Clarissenbuurt en Ritsevoort te Alkmaar. De rechtbank had geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, maar Rits B.V. betoogde dat deze beoordeling onjuist was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 april 2015 behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het bouwplan als strijdig met het bestemmingsplan heeft aangemerkt. De Afdeling oordeelde dat artikel 12.2.2 van de planregels ook betrekking heeft op volledige nieuwbouw na sloop van de bestaande bebouwing. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de verzoeker werd ongegrond verklaard. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan Rits B.V. en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

201404523/1/A4.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rits B.V., gevestigd te Bergen NH,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2014 in zaak nr. 13/1505 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank], wonend te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2012 heeft het college aan Rits B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een winkel met vijf woningen en het slopen van een café met drie woningen op de percelen Clarissenbuurt (nabij nr. 57) en Ritsevoort 38-40 te Alkmaar.
Bij besluit van 10 juli 2013 heeft het college het door [verzoeker rechtbank] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker rechtbank] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 juli 2013 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Rits B.V. hoger beroep ingesteld.
[verzoeker rechtbank] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en Rits B.V. hebben nader stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2015, waar Rits B.V., vertegenwoordig door mr. F.P. van Galen en mr. A.R.M. van der Pluim, beiden advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door M. Blom en mr. B. Wedding, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [verzoeker rechtbank] verschenen.
Overwegingen
1. Rits B.V. betoogt dat het oordeel van de rechtbank dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingplan, onjuist is. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft artikel 12.2.2, aanhef en onder a, van de planregels ook betrekking op volledige nieuwbouw na sloop van de aanwezige bebouwing. Bij een andere uitleg zou deze bepaling een uitsterfconstructie inhouden, hetgeen door de planwetgever niet is beoogd. Voor zover de planregels op zichzelf of in onderlinge samenhang onduidelijk zijn, had de rechtbank de toelichting van het plan bij de beoordeling moeten betrekken. Uit deze toelichting blijkt dat niet wordt gestreefd naar een situatie waarin de bestaande bouwmassa verdwijnt, aldus Rits B.V.
1.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Binnenstad Zuidoost" rust op de percelen Clarissenbuurt / Ritsevoort 38-40, voor zover het het middengedeelte betreft, de bestemming "Tuin-2".
Ingevolge artikel 12.1 van de Regels van het bestemmingsplan "Binnenstad Zuid en Oost" (hierna: planregels) zijn de voor "Tuin-2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. erven, tuinen en bijbehorende voetpaden;
b. al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen
c. hoofdgebouwen behorend bij en aansluitend op de aangrenzende bestemming;
d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten dienste van de aangrenzende bestemming.
Ingevolge artikel 12.2.1 mag op en onder de om 12.1 genoemde gronden slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Ingevolge artikel 12.2.2 mag uitsluitend op de onder 12.1 genoemde gronden worden gebouwd ten behoeve van hoofdgebouwen, op voorwaarde dat:
a. deze ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd, of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend.
1.2. Het bouwplan voorziet in bebouwing op het middengedeelte tussen de Ritsenvoort en de Clarissenbuurt. Het bestaande hoofdgebouw aan de Ritsevoort is gedeeltelijk binnen de bestemming "Tuin-2" gesitueerd. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld ziet artikel 12.2.2, aanhef en onder a, ook op volledige nieuwbouw na sloop van de aanwezige hoofdbebouwing. Een andere uitleg zou er op neerkomen dat deze bepaling een uitsterfconstructie inhoudt, hetgeen door de planwetgever uitdrukkelijk niet is beoogd en ook op gespannen voet zou staan met het in de planregels neergelegde overgangsrecht.
Het betoog slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De overige hogerberoepsgronden behoeven geen bespreking meer.
De Afdeling zal de door [verzoeker rechtbank] bij de rechtbank ingediende beroepsgronden, voor zover de rechtbank aan de behandeling daarvan niet is toegekomen, hieronder bespreken.
3. [verzoeker rechtbank] betoogt dat het bouwplan in strijd is met bestemmingsplan "Binnenstad Zuidoost" omdat niet wordt voldaan aan de in de planregels voorgeschreven maximale goot- en bouwhoogte van 7 onderscheidenlijk 10 m. Hij stelt dat moet worden gemeten vanaf de Ritsevoort, waar de bestaande woningen zich bevinden, en niet vanaf de Clarissenbuurt. De Ritsevoort is - anders dan de Clarissenbuurt - een openbare weg. Het bestaande gebouw heeft geen ontsluiting aan de Clarissenbuurt en deze straat kan ook niet dienen als ontsluiting voor de geplande woningen, aldus [verzoeker rechtbank].
3.1. Ingevolge artikel 18.2.3, onder c, van de planregels bedraagt de maximale bouwhoogte 10 m en de maximale goothoogte 7 m.
Ingevolge artikel 2 wordt bij toepassing van de planregels de goot- en bouwhoogte gemeten vanaf het peil.
Ingevolge het bepaalde onder i van dit artikel wordt onder peil verstaan: voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang.
3.2. Het bouwplan voorziet in een ontsluiting aan zowel het Ritsevoort als de Clarissenbuurt. De hoofdtoegang van de winkel is gelegen aan de Ritsevoort; de vijf woningen hebben hun hoofdtoegang aan de Clarissenbuurt. Aan de zijde van de Clarissenbuurt is de bebouwing voorzien op gronden met de bestemming "Wonen". Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het realiseren van een hoofdtoegang aan de Clarissenbuurt. De Clarissenbuurt heeft de bestemming "Verkeer-verblijf" en is een openbare weg; niet valt in te zien dat deze straat feitelijk niet geschikt is voor de ontsluiting van het perceel. Gelet op het vorenstaande is het college er terecht vanuit gegaan dat voor de bepaling van de hoogte van het bouwwerk aan de Clarissenbuurt moet worden gemeten vanaf de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang. Niet is gebleken dat de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte wordt overschreden.
Het betoog faalt.
4. [verzoeker rechtbank] betoogt dat het bouwplan niet kan worden gerealiseerd zonder de kap van een aantal bomen en het uitvoeren van graafwerkzaamheden in het Bolwerk. Het college had een vergunning moeten verlangen die ook op deze activiteiten betrekking heeft, aldus [verzoeker rechtbank].
4.1. Ingevolge artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op elk van die activiteiten.
4.2. Het mogelijk kappen van bomen gaat vooraf aan het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden en is fysiek daarvan te onderscheiden. Het betreft hier derhalve geen onlosmakelijk met elkaar verbonden activiteiten als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo.
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden ter plaatse van de gronden waarop het bouwproject betrekking heeft, is niet, naast de omgevingsvergunning voor het bouwen, vergunningplichtig ingevolge de artikelen 2.1 en 2.2. Voor zover [verzoeker rechtbank] doelt op werkzaamheden in het Bolwerk, dat in het gemeentelijk groenbeleidsplan is aangeduid als park en is gelegen op gronden met de bestemming "Groen", gaat het om een ander perceel dan waarop het bouwplan betrekking heeft. Het betreft evenmin onlosmakelijk met de bouwwerkzaamheden verbonden activiteiten als bedoeld in artikel 2.7.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de vergunningaanvraag ook betrekking had moeten hebben op de door [verzoeker rechtbank] bedoelde activiteiten.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [verzoeker rechtbank] voor het overige heeft verwezen naar de tegen het besluit van 20 juni 2012 ingebrachte bezwaren, overweegt de Afdeling dat het college in het besluit van 10 juli 2013 zijn reactie daarop heeft gegeven. [verzoeker rechtbank] heeft in beroep niet aangegeven waarom die reactie onjuist zou zijn. De desbetreffende gronden falen.
6. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 20 juni 2012 alsnog ongegrond verklaren.
7. Nu het beroep tegen het besluit van 10 juli 2013 ongegrond is, behoeft het betoog van Rits B.V. dat het relativiteitsvereiste, neergelegd in artikel 8.69a van de Algemene wet bestuursrecht, zich verzet tegen een vernietiging van dat besluit wegens strijd met artikel 12.2.2 van de planvoorschriften, geen bespreking.
8. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de bij Rits B.V. opgekomen proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2014 in zaak nr. 13/1505;
III. verklaart het door [verzoeker rechtbank] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar tot vergoeding van bij Rits B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar aan Rits B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
190.