201407897/1/A1.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Andijk, gemeente Medemblik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 augustus 2014 in zaak nr. 14/570 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen acht weken na verzending van dit besluit het niet-recreatieve gebruik van de recreatiewoning met nummer […], gelegen op het vakantiepark "Het Grootslag" aan Proefpolder 4 te Andijk, te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 24 januari 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot één jaar na de dag van bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Bij uitspraak van 12 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, en het college, vertegenwoordigd door F.P.M. Brieffies, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 4 oktober 2012 heeft de raad van de gemeente Medemblik de ter plaatse geldende beheersverordening "Het Grootslag Proefpolder Andijk" vastgesteld.
Ingevolge artikel 3.1, onder a, van de beheersverordening mogen de binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik.
Ingevolge artikel 3.1, onder b, wordt onder bestaand gebruik niet verstaan het gebruik van recreatiewoningen anders dan voor recreatieve bewoning.
Ingevolge artikel 6, onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 6, onder d, is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of die verordening.
Ingevolge het in artikel 6 opgenomen persoonsgebonden overgangsrecht is in afwijking van het hierboven genoemde overgangsrecht het gebruik van de recreatiewoningen zoals genoemd in paragraaf 2.2 van de toelichting op deze beheersverordening ten behoeve van permanente bewoning toegestaan, zolang de recreatiewoning vanaf de vaststelling van deze beheersverordening niet is vervreemd, door erfopvolging is verkregen c.q. op andere wijze in gebruik is gegeven (verhuur daaronder niet begrepen), met het oogmerk aan een ander de permanente bewoning te verschaffen.
2. Niet in geschil is dat [appellant] sinds 2000 eigenaar is van de recreatiewoning met nummer […], gelegen op het vakantiepark "Het Grootslag". In geschil is evenmin dat [appellant] deze recreatiewoning in strijd is met de op het perceel rustende recreatieve bestemming permanent bewoont.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de permanente bewoning van de recreatiewoning wordt beschermd door het overgangsrecht. [appellant] voert hiertoe aan dat hij de recreatiewoning al vanaf 2000 permanent bewoont en hij de bewoning derhalve op grond van artikel 6, onder a, van de beheersverordening mag voortzetten. Voorts voert hij aan dat het bepaalde in artikel 6, onder d, van de beheersverordening niet van toepassing is op zijn situatie, nu deze bepaling evenmin is tegengeworpen aan bewoners van recreatiewoningen die een gedoogbeschikking hebben ontvangen. [appellant] voert verder aan dat het college ten onrechte geen persoonsgebonden gedoogbeschikking aan hem heeft verleend, op grond waarvan zijn situatie onder het in artikel 6 opgenomen persoonsgebonden overgangsrecht zou vallen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 oktober 2013 in zaak nr. 201301373/1/A1), is het aan degene die een beroep op het overgangsrecht van een bestemmingsplan doet, om de feiten en omstandigheden waarop dat berust aannemelijk te maken.
Niet in geschil is dat permanente bewoning van de recreatiewoning vóór inwerkingtreding van de beheersverordening ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "IJsselmeergebied 1997" niet was toegestaan. Gelet daarop geeft het in hoger beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op artikel 6, onder d, van de beheersverordening het overgangsrecht, zoals dat is vastgelegd in artikel 6, onder a, van de beheersverordening in dit geval niet van toepassing is. Van willekeurige toepassing van de overgangsrechtelijke bepalingen door het college, zoals [appellant] stelt, is niet gebleken. Dat het college aan 47 andere bewoners van recreatiewoningen op het park vóór inwerkingtreding van de beheersverordening op een daartoe strekkende aanvraag een persoonsgebonden omgevingsvergunning heeft verleend, leidt niet tot dat oordeel.
3.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het in artikel 6 van de beheersverordening opgenomen persoonsgebonden overgangsrecht niet van toepassing is, nu de recreatiewoning van [appellant] niet is vermeld in paragraaf 2.2 van de toelichting op de beheersverordening. In deze paragraaf zijn 47 recreatiewoningen vermeld waarvoor het college op een daartoe strekkende aanvraag aan de bewoners een persoonsgebonden omgevingsvergunning voor bewoning heeft verleend. Anders dan [appellant] stelt, hoefde de rechtbank geen aanleiding te zien om te onderzoeken of het college ten onrechte geen persoonsgebonden omgevingsvergunning voor het bewonen van de recreatiewoning heeft verleend aan [appellant]. Deze door [appellant] in beroep opgeworpen vraag kan in deze procedure, die betrekking heeft op het handhavingsbesluit, niet aan de orde komen. Voor zover [appellant] in dit verband beoogt te betogen dat concreet zicht op legalisering bestaat omdat hij voldoende heeft aangetoond dat hij de woning vanaf 2000 ononderbroken heeft bewoond en derhalve geen reden bestaat voor het college om de aanvraag om een persoonsgebonden omgevingsvergunning te weigeren, wordt overwogen dat daarvan in dit geval geen sprake is. Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een persoonsgebonden omgevingsvergunning van 11 juni 2013 buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit heeft [appellant] geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit in rechte onaantastbaar is.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de aan de last verbonden termijn door zijn ziekte te kort is om eraan te kunnen voldoen, slaagt niet. Het college heeft in de medische situatie van [appellant] aanleiding gezien om de aan de last verbonden termijn in het besluit op bezwaar te verlengen tot 24 januari 2015. Bij de vaststelling van de termijn van een jaar na verzending van het besluit op bezwaar heeft het college in aanmerking genomen dat [appellant] voldoende gelegenheid dient te hebben om een urgentieverklaring aan te vragen en om zich in te schrijven voor een huurwoning. Dat het mogelijk is om binnen een termijn van een jaar andere woonruimte in Andijk te verkrijgen, heeft [appellant] op zichzelf niet betwist. Nu uit de door [appellant] overgelegde medische informatie niet volgt dat hij niet in staat is te verhuizen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college redelijkerwijs een nog langere begunstigingstermijn had moeten vaststellen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
604.