201405755/1/A3.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellante B] en [appellant C], allen wonend te Reuver, gemeente Beesel (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 juni 2014 in zaken nrs. 13/1467 en 13/1470 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Beesel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de burgemeester naar aanleiding van een verzoek van [appellant] van 9 juli 2012 om handhavend op te treden tegen de afmeting van het terras van Café Friends (hierna: het café), aan [appellant] medegedeeld dat aan het café een waarschuwingsbrief is verzonden.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de burgemeester, beslissend op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, het besluit van 27 september 2012 herroepen en de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2012 heeft de burgemeester een verzoek van [appellant] van 21 oktober 2012 om handhavend op te treden tegen de afmeting van het terras van het café afgewezen.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2014 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 5 maart 2013 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2015, waar [appellant A] en [appellant C], en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.G.M. Lamers-Waanders en mr. M.T.A. Hölzmann, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Beesel 2012, is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2.3.1.1, tweede lid, wordt onder een horecabedrijf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Ingevolge het tweede lid wordt onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.
Ingevolge het derde lid is een terras in de zin van deze paragraaf een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
2. [appellant] heeft de burgemeester op 9 juli en 21 oktober 2012 verzocht om handhavend tegen het café op te treden omdat het bijbehorende terras in strijd met de verleende exploitatievergunning een grotere oppervlakte dan 18 m² heeft.
De burgemeester heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzingen van deze verzoeken ten grondslag gelegd dat uit controlerapporten van de buitengewoon opsporingsambtenaar van 13 november en 4 december 2012 en 21 januari 2013 is gebleken dat zich geen overtreding van de maximaal vergunde oppervlakte van het terras heeft voorgedaan. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft de lengte van het terras bepaald door de afstand van de muur van het café tot de verste stoel te meten. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de oppervlakte van het terras terecht is bepaald op basis van de feitelijke situatie ter plaatse en niet door de oppervlakte tussen de zijschotten en onder de luifel te berekenen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de schotten en de luifel dienen ter bescherming tegen weersinvloeden en daarmee een ander doel dienen dan ter bepaling van de oppervlakte van het terras, heeft miskend dat de ruimte tussen de schotten en onder de luifel niet meer beschikbaar is voor verkeersdoeleinden of ander gebruik. [appellant] voert aan dat het aantal aanwezige tafels en stoelen niets zegt over de oppervlakte van het terras. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een bezetting van vier tafels met elk vier stoelen representatief is voor een terras met een oppervlakte van 18 m². Hij verwijst daartoe naar een rapport van 14 oktober 2010 van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V., waarin staat vermeld dat per tafel met elk vier zitplaatsen een gebruiksoppervlakte van 10 m² nodig is.
3.1. Dat naar het oordeel van de rechtbank een bezetting van vier tafels met elk vier stoelen representatief zou zijn voor een terras met een oppervlakte van 18 m², is niet relevant voor de beantwoording van de vraag of de oppervlakte van het terras het aantal vergunde vierkante meters overschrijdt. Daartoe is slechts de feitelijke situatie ter plaatse van belang.
Niet in geschil is dat het bij het café behorende terras is afgeschermd met permanente schotten die elk drie meter breed zijn en haaks op de voorgevel van het café staan. Evenmin in geschil is dat de afstand tussen deze schotten 7.3 m bedraagt. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de schotten dienen ter bescherming tegen weersinvloeden, laat onverlet dat deze schotten evenzeer de begrenzing van het terras markeren. Zoals [appellant] terecht betoogt, is door de aanwezigheid van de schotten aldus een oppervlakte van 21.9 m² niet langer beschikbaar voor andere doeleinden dan terras waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt. Anders dan [appellant] aanvoert, gaat een vergelijkbare redenering niet op voor de luifel die aan de voorgevel van het café is bevestigd, nu de vrije doorgang voor voetgangers daardoor niet wordt belemmerd en de luifel de begrenzing van het terras aldus niet markeert.
De conclusie van het vorenstaande is dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de lengte van het terras slechts wordt bepaald door de afstand van de muur van het café tot de verste stoel te meten en dat zich daarom geen overtreding van het maximaal aantal vergunde vierkante meters terras, te weten 18 m², heeft voorgedaan. De rechtbank heeft niet onderkend dat de besluiten van 5 maart 2013 daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zijn genomen.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd over preventieve handhaving behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 5 maart 2013 gegrond verklaren en die vernietigen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit op de bezwaren van [appellant] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. [appellant] heeft voorts verzocht om toekenning van schadevergoeding wegens de verstoring van zijn woon- en leefklimaat, waaronder zijn nachtrust, als gevolg van de exploitatie van een te groot terras.
5.1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van die wet neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van die wet op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, zoals dat gold ten tijde van belang, kan de Afdeling, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
Voor zover de gestelde immateriële schade al een gevolg zou zijn van het besluit van de burgemeester, heeft [appellant] deze schade niet aannemelijk gemaakt, nu hij de aard en ernst van deze schade op geen enkele wijze heeft geobjectiveerd.
5.2. Gelet hierop dient het verzoek van [appellant] aan de Afdeling om de burgemeester te veroordelen tot het toekennen van een schadevergoeding te worden afgewezen.
6. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 juni 2014 in zaken nrs. 13/1467 en 13/1470;
III. verklaart de bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de burgemeester van Beesel van 5 maart 2013, kenmerken 201213283/201303220 en 201216278/201203219;
V. bepaalt dat tegen het door de burgemeester van Beesel te nemen nieuwe besluit op de bezwaren van [appellant A], [appellante B] en [appellant C] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VII. veroordeelt de burgemeester van Beesel tot vergoeding van bij [appellant A], [appellante B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 345,22 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro en tweeëntwintig cent), met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VIII. gelast dat de burgemeester van Beesel aan [appellant A],[appellante B] en [appellant C] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
344.