201405340/1/A1.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De vereniging FrisLeek, te Leek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/489 in het geding tussen:
FrisLeek
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2012 heeft het college het verzoek van FrisLeek om handhaving van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diepswal 2001" wegens het gestelde strijdige gebruik van loods 5 van het bedrijf van [vergunninghouder] aan het [locatie] te Leek (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het college het door FrisLeek daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2014 heeft de rechtbank het door FrisLeek daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft FrisLeek hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2015, waar FrisLeek, vertegenwoordigd door [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C], en het college, vertegenwoordigd door S.G. Steenbergen en W.J.W. Snippe, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Groningen, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, gehoord.
Overwegingen
1. Op het perceel waar [vergunninghouder] is gevestigd, rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diepswal 2001" de bestemming "Bedrijventerrein". De gronden waarop loods 5 is opgericht, hebben de aanduiding "B1".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor bedrijventerrein aangewezen gronden bestemd voor:
- industrie, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, voor zover aangegeven met:
- B1 toelaatbaar zijn op een afstand van ten minste 50 m van een aangrenzend woongebied;
- bestaande bedrijven, voor zover niet vallend onder het voorgaande, uitsluitend overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering.
In het tweede lid (beschrijving in hoofdlijnen), kopje "toelaatbaarheid bedrijven", is ingegaan op de wijze van zonering van de bestemmingsvlakken. Vermeld is onder meer dat in het bestemmingsvlak met de aanduiding 'B1' bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorie 1 tot en met 3 (aanvaardbare afstand tot wonen 50 meter).
In de tweede alinea van dit lid staat dat de hiervoor genoemde categorieën zijn opgenomen in de bij de voorschriften behorende "Staat van bedrijven".
In de vierde alinea van dit lid is een niet-limitatieve opsomming gegeven van bedrijven die in ieder geval onder "bestaande bedrijven" worden verstaan, voor zover zij bestaan ten tijde van het van kracht worden van het gebruiksverbod.
Ingevolge het vijfde lid, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het eerste lid gegeven doeleindenomschrijving.
Ingevolge artikel 18, onder B, mag het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken, dat in strijd is met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, worden voortgezet of gewijzigd zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemming in dit plan naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
2. FrisLeek betoogt dat de rechtbank het begrip "bestaande bedrijfsvoering" ten onrechte heeft uitgelegd alsof daaronder slechts de omvang van de fysieke in gebruik zijnde ruimte moet worden verstaan. Volgens FrisLeek gaat het zowel om de fysieke omvang als de omvang van de bedrijfsactiviteiten. Die laatste is sinds de invoering van het bestemmingsplan toegenomen, zodat niet meer kan worden gesproken van "bestaande bedrijfsvoering", aldus FrisLeek. In dit verband voert zij aan dat de bedrijfstijden van [vergunninghouder] zijn verruimd naar de avond- en nachtperiode. Verder voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte de door haar genoemde uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2013, in zaak nr. 201210694/1/A1 niet heeft beschouwd.
2.1. Vast staat dat loods 5 op het perceel begin 2009 door een brand verloren is gegaan. Bij besluit van 7 september 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het herbouwen van de loods. Tegen dat besluit is beroep ingesteld bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling. De Afdeling heeft op het hoger beroep beslist bij uitspraak van 20 juni 2012, in zaak nr. 201104943/1/A4.
De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat de activiteiten van [vergunninghouder] op het perceel het inzamelen, opslaan, verladen, sorteren, persen en verpakken van oud papier, karton en kunststofrestproducten betreffen. Voor die activiteiten is op 23 juli 1996 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend. De Afdeling heeft voorts vastgesteld dat de destijds bestaande bedrijfsactiviteiten van [vergunninghouder] geduid kunnen worden als voorbereiding voor recycling, en derhalve alleen onder SBI-code 372 (voorbereiding tot recycling; afvalscheidinginstallaties) kunnen vallen. Ten aanzien van de vraag of [vergunninghouder] dient te worden aangemerkt als een "bestaand bedrijf" als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en tweede gedachtenstreepje, van de planvoorschriften heeft de Afdeling in de uitspraak van 20 juni 2012 overwogen dat [vergunninghouder] op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 12 juni 2003 bedrijfsactiviteiten ontplooide op het perceel waarvoor op 23 juli 1996 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer was verstrekt, zodat het bedrijf bestond en als zodanig te beschouwen is als een 'bestaand bedrijf' in de zin van dat artikellid. De Afdeling heeft verder overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat het beoogde gebruik van loods 5 afwijkt van de bestaande bedrijfsvoering, zoals genoemd in artikel 4, eerste lid, aanhef en tweede gedachtenstreepje, van de planvoorschriften. Gelet hierop heeft de Afdeling vastgesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de bestemming "Bedrijventerrein".
2.2. Blijkens het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat de voorheen uitgevoerde en huidige bedrijfsactiviteiten van [vergunninghouder] kunnen worden geduid als voorbereiding voor recycling (SBI-code 372) en derhalve een voortzetting zijn van het gebruik zoals dat bestond op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 12 juni 2003. Gesteld noch gebleken is dat [vergunninghouder] bedrijfsactiviteiten uitoefent die onder een andere SBI-code vallen. Tussen partijen is niet in geschil dat [vergunninghouder] een "bestaand bedrijf" is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en tweede gedachtenstreepje, van de planvoorschriften.
In geschil is of de bedrijfsactiviteiten, gelet op de uitbreiding van de bedrijfstijden naar de avond en de nachtperiode, nog zijn aan te merken als "overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering" als bedoeld in voornoemd planvoorschrift en derhalve of in zoverre sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij een verzoek om handhaving van een bestemmingsplan bepalend is welk gebruik van de gronden wordt gemaakt. Het perceel is bestemd voor bestaande bedrijven, uitsluitend overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering. Het begrip "bestaande bedrijfsvoering" is niet gedefinieerd in de planvoorschriften. De rechtbank heeft dit begrip terecht uitgelegd aan de hand van de systematiek van de planvoorschriften en heeft in dit verband met juistheid overwogen dat de planwetgever de activiteiten van bestaande bedrijven niet onder het algemene overgangsrecht van artikel 18 van de planvoorschriften heeft gebracht, zodat moet worden aangenomen dat niet is beoogd die activiteiten binnen de planperiode te laten beëindigen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de bestaande bedrijven in het bestemmingsplan niet positief zijn bestemd, waaruit zij terecht heeft afgeleid dat de planwetgever kennelijk niet de bedoeling heeft gehad om die bedrijven uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Uit de bijzondere regeling in artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften voor bestaande bedrijven om hun bestaande bedrijfsvoering te mogen voortzetten, zoals die plaatsvond ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, heeft de rechtbank terecht afgeleid dat daarmee de aard van de bestaande activiteiten, in dit geval de voorbereiding voor recycling, is vastgelegd, alsmede de omvang, in de zin van de omvang van de fysieke ruimte die met de bedrijfsvoering in beslag wordt genomen. De verruiming van de bedrijfstijden raakt niet de aard van de activiteiten die [vergunninghouder] uitvoert, noch de fysieke omvang van dit bedrijf. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de bestaande bedrijfsvoering van [vergunninghouder] is gewijzigd, zodat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het gebruik van loods 5 in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
De verwijzing door FrisLeek naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2013, maakt het vorenstaande niet anders. Die uitspraak betrof de vraag of het desbetreffende gebruik onder het overgangsrecht viel, terwijl het college in dit geval terecht niet aan het overgangsrecht heeft getoetst. Immers, het gebruik van loods 5 is in overeenstemming met het bestemmingsplan, zodat het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 18, onder B, van de planvoorschriften niet aan de orde is, nu dit slechts betrekking heeft op met het bestemmingsplan strijdig gebruik van gronden en bouwwerken.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
651.