201401135/1/A3.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heemstede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2014 in zaak nr. 13/3294 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Procesverloop
Bij brief van 8 februari 2013 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat het bestemmingsplan Woonwijken Noordwest op de gemeentelijke website staat en dat de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) niet van toepassing is nu de verzochte informatie reeds openbaar is.
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 3 februari 2013 heeft [appellant] het college verzocht om het bestemmingsplan Woonwijken Noordwest, dat definitief is vastgesteld op 17 februari 2011, aan hem te verstrekken door publicatie ervan op de gemeentelijke website.
De rechtbank heeft overwogen dat de Wob niet van toepassing is op voormeld verzoek. Vaststaat dat het bestemmingsplan, alsmede het herzieningsbesluit van 17 februari 2011, al openbaar zijn doordat zij op de gemeentelijke website staan en in papieren vorm zijn in te zien. Er is een bijzondere regeling met een uitputtend karakter, neergelegd in een wet in formele zin, die de openbaarmaking van bestemmingsplannen regelt. Er is dan ook geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen reden de openbaar gemaakte versie van het bestemmingsplan Woonwijken Noordwest als vals of vervalst aan te merken. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat dwangsommen zijn verbeurd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Wob niet van toepassing is omdat het bestemmingsplan reeds openbaar is gemaakt. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat sprake is van een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter. Volgens [appellant] vormde de ten tijde van zijn verzoek op de gemeentelijke website gepubliceerde versie van het bestemmingsplan noch de versie die kon worden ingezien bij de gemeente een rechtsgeldige versie van het bestemmingsplan. Beide zijn wegens het ontbreken van een ondertekening ongeldig en zouden inhoudelijke vervalsingen bevatten. Omdat hem inmiddels duidelijk is geworden dat op het gemeentehuis uitsluitend ongeldige en valse stukken aanwezig zijn en het college niet gehouden is tot het onmogelijke, verzoekt [appellant] de afwijzing van zijn verzoek te vernietigen met instandlating van de rechtsgevolgen. Voorts bestrijdt [appellant] dat het college hem geen dwangsom verschuldigd is. Daarbij acht hij van belang dat ook de Verordening commissie bezwaarschriften (hierna: de Verordening) vals is.
3. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Voor een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep is vereist dat [appellant] daarbij een actueel en reëel belang heeft. Hiervoor geldt dat het doel dat [appellant] voor ogen staat, met het instellen van het hoger beroep moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Tussen partijen is niet meer in geschil dat bij het college geen versie berust van het bestemmingsplan Woonwijken Noordwest, waarin het oorspronkelijke bestemmingsplan is samengebracht met het raadsbesluit van 17 februari 2011. Hij kan met de behandeling van het hoger beroep dan ook niet bereiken dat de door hem gewenste informatie alsnog openbaar wordt gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] dan ook geen belang bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep, voor zover het is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het college het door [appellant] tegen de brief van 8 februari 2013 gemaakte bezwaar terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat hij daarbij belang heeft omdat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn bezwaar gezien de door hem vermelde redenen ten onrechte niet ongegrond heeft verklaard. De rechtbank had daarom volgens [appellant] zijn beroep gegrond moeten verklaren, waarbij het door hem betaalde griffierecht vergoed zou moeten worden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 december 2012 in zaak nr. 201111065/1/A3), kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan. Aan de gewenste vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht kan in dit geval evenmin een zelfstandig procesbelang worden ontleend. Derhalve is niet gebleken dat [appellant] nog een actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep in zoverre.
3.1. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij het beroep van [appellant] tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het college van zijn tegen de brief van 8 februari 2013 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college een dwangsom heeft verbeurd, faalt.
[appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester het advies van de commissie voor bezwaarschriften ten onrechte aan het besluit van 2 juli 2013 ten grondslag heeft gelegd, omdat de Verordening vervalst en onverbindend is. Het raadsbesluit van 27 mei 2010, waarbij de Verordening is vastgesteld, is ondertekend door de griffier en de voorzitter van de raad. [appellant] heeft voorts ter zitting bij de Afdeling erkend dat, indien de Verordening niet onverbindend is, het college bij besluit van 2 juli 2013 tijdig op het door hem gemaakte bezwaar heeft beslist. Gelet hierop heeft de rechtbank, zij het op andere gronden, terecht overwogen dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
4.1. Het hoger beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover de rechtbank daarin het door [appellant] ingestelde beroep met betrekking tot het verbeuren van een dwangsom ongegrond heeft verklaard, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij het beroep van [appellant] tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Heemstede van zijn tegen de brief van 8 februari 2013 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarin het door [appellant] ingestelde beroep voor zover dat betrekking heeft op het verbeuren van een dwangsom, ongegrond heeft verklaard.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Deventer-Lustberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
587.