201408450/1/A2.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fenner Dunlop B.V., gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 september 2014 in zaken nrs. 13/2891 en 13/3226 in het geding tussen:
Fenner Dunlop
en
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2013 heeft het college de monumentale status van het pand Oliemolen "De Nijverheid" aan het Moleneind NZ in Drachten gehandhaafd.
Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het college het kantoorgebouw aan de Oliemolenstraat 2 in Drachten aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 4 september 2013 heeft het college het door Fenner Dunlop tegen het besluit van 7 maart 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft het college het door Fenner Dunlop tegen het besluit van 6 juni 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2014 heeft de rechtbank het door Fenner Dunlop tegen deze besluiten op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Fenner Dunlop hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.I. de Vries, werkzaam bij de gemeente, vergezeld van G.J. Timmer, werkzaam bij Hûs en Hiem welstandsadvisering en monumentenzorg, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening Gemeente Smallingerland 2010 wordt daarin onder gemeentelijk monument verstaan een overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:
1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;
2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Ingevolge het tweede lid vraagt het college, voordat het over de aanwijzing een besluit neemt, advies aan de monumentencommissie.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van overeenkomstig toepassing, indien het college de aanwijzing intrekt.
2. Het college heeft in 2010 besloten tot uitbreiding van de gemeentelijke monumentenlijst. Het college heeft Hûs en Hiem een inventarisatie laten maken van panden die voor aanwijzing in aanmerking zouden kunnen komen. Hûs en Hiem heeft per geïnventariseerd pand een redengevende omschrijving opgesteld en daarin punten aan het desbetreffende pand toegekend. Voorts heeft het college het minimum aantal punten voor het verkrijgen van de gemeentelijke monumentale status verhoogd van 10 naar 14 punten.
2.1. Het pand Oliemolen "De Nijverheid" aan het Moleneind NZ in Drachten is op 26 april 2001 aangewezen als gemeentelijk monument. Het molenrestant maakt deel uit van het bedrijfscomplex van Fenner Dunlop, dat is gelegen op de hoek Moleneind NZ en Oliemolenstraat in Drachten.
Bij brief van 5 september 2011 heeft het college Fenner Dunlop aangeboden de monumentale waarde van het molenrestant opnieuw te laten beoordelen. Indien uit de herbeoordeling volgt dat het pand minder dan 14 punten scoort, is het college bereid de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument in te trekken. Fenner Dunlop heeft dit aanbod aangenomen.
Vervolgens heeft Hûs en Hiem een redengevende omschrijving van het molenrestant opgesteld en het pand gewaardeerd met 15 punten.
Bij besluit van 7 maart 2013 heeft het college de monumentale status van het pand Oliemolen gehandhaafd.
Hûs en Hiem heeft in nadere adviezen van 18 juni 2013 en 24 juli 2013 gereageerd op het bezwaar van Fenner Dunlop tegen de handhaving van de monumentale status.
Bij besluit van 4 september 2013 heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. De redengevende omschrijving is op een aantal punten verduidelijkt.
2.2. Bij brief van 18 april 2012 heeft het college Fenner Dunlop bericht dat de procedure tot aanwijzing van het kantoorgebouw aan de Oliemolenstraat 2 in Drachten als gemeentelijk monument is gestart. Bij deze brief is een door Hûs en Hiem opgestelde redengevende omschrijving van het kantoorgebouw gevoegd, waarin het is gewaardeerd met 14 punten. Het gebouw maakt deel uit van voormeld bedrijfscomplex.
Bij brief van 13 juni 2012 heeft Fenner Dunlop haar zienswijze hierover gegeven en daarbij een rapportage van Dook erfgoedwerk van dezelfde datum gevoegd.
In een nader advies van 15 augustus 2012 heeft Hûs en Hiem hierop een reactie gegeven.
Bij brief van 7 maart 2013 heeft het college Fenner Dunlop bericht dat het in de zienswijze geen aanleiding heeft gezien om het standpunt dat het pand in aanmerking komt voor een aanwijzing als gemeentelijk monument, te herzien. Het college heeft wel aanleiding gezien om advies te vragen aan de centrale adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.
Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het college het kantoorgebouw aangewezen als gemeentelijk monument. Het college heeft daarbij betrokken dat de centrale adviescommissie in haar vergadering van 11 april 2013 heeft geconcludeerd dat het gebouw van voldoende cultuurhistorische betekenis is om te worden aangewezen als gemeentelijk monument.
Hûs en Hiem heeft in een nader advies van 25 september 2013 gereageerd op het bezwaar van Fenner Dunlop tegen de aanwijzing.
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. De redengevende omschrijving is op een aantal punten verduidelijkt.
3. Fenner Dunlop heeft in beroep rapportages van Dook van 6 november 2013 overgelegd alsmede rapportages van het Nederlands Adviesbureau Monumentenzorg Interieurarchitectuur (hierna: het NAM) van 9 december 2013.
Het college heeft nadere adviezen van Hûs en Hiem van 19 december 2013, 22 januari 2014 en 26 februari 2014 overgelegd, waarin is gereageerd op de beroepsgronden en de door Fenner Dunlop overgelegde rapportages.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college, niettegenstaande de rapportages van Dook en het NAM, de adviezen van Hûs en Hiem heeft kunnen volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Hûs en Hiem deze rapportages nadrukkelijk en voldoende gemotiveerd weersproken.
4. Fenner Dunlop betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door het college gevoerde procedure en gevolgde werkwijze bij de beoordeling of panden in aanmerking komen voor een aanwijzing als gemeentelijk monument zorgvuldig zijn. Zij voert aan dat namens het college op de zitting bij de rechtbank is toegelicht dat per pand afwijkende matrixen worden gehanteerd en volgens haar volgt hieruit dat de beoordelingsmethode niet consequent wordt toegepast. Voorts voert Fenner Dunlop aan dat in de gehanteerde matrix slechts globale beschrijvingen worden gegeven en enige redengeving ontbreekt. Nu het onderscheidend karakter niet tot uitdrukking wordt gebracht, is de puntentoekenning volgens Fenner Dunlop arbitrair en voorziet de beoordelingsmethode niet in een objectiveerbare beoordeling. Tot slot verwijst Fenner Dunlop naar de door haar geraadpleegde deskundige Dook die heeft opgemerkt dat in de door Hûs en Hiem gehanteerde beoordelingsmethode onvoldoende onderscheid wordt gemaakt in beeldwaarden en dat daardoor dubbeltelling plaatsvindt.
4.1. Hûs en Hiem heeft voor de waardering van de panden een formulier gebruikt, waarop een matrix staat waarin vier waarden zijn onderscheiden, te weten ruimtelijke en architectonische beeldwaarde alsmede streekhistorische en cultuurhistorische waarde. Per waarde is een aantal aspecten vermeld dat kan worden gewaardeerd met relevant (één punt) of specifiek (twee punten). In de redengevende omschrijving worden de keuzes in korte bewoordingen toegelicht. De totale puntenscore wordt vermeld en aanvullend worden de redenen tot bescherming wegens algemeen belang ten aanzien van de cultuurhistorische en architectuurhistorische waarde alsmede ensemblewaarde, gaafheid/herkenbaarheid en zeldzaamheid kort vermeld.
Anders dan Fenner Dunlop betoogt, wordt op deze wijze de waardering van de panden weliswaar kort, maar voldoende tot uitdrukking gebracht. In de matrix is per pand inzichtelijk gemaakt of, en zo ja, hoe het pand scoort op voormelde waarden. In de redengevende omschrijving is kort toegelicht om welke reden de score wordt toegekend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daar tegenover staat dat juist door het gebruik van de matrix een consequente toepassing van de beoordelingsmethode wordt gewaarborgd. Voorts wordt de stelling van Fenner Dunlop dat Hûs en Hiem per pand afwijkende matrixen hanteert, niet gesteund door het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank noch door andere stukken. Het college heeft ter zitting verklaard dat voor alle panden hetzelfde matrixformulier wordt gebruikt. Tot slot heeft Hûs en Hiem in het nader advies van 18 juni 2013 toegelicht dat de door haar gehanteerde beoordelingsmethode, anders dan Dook heeft gesteld, niet leidt tot dubbeltellingen. Een eigenschap of onderdeel van een pand kan bij meer criteria tegelijk aan de orde komen en punten scoren. Een pand wordt aan de hand van één of meer aspecten met betrekking tot de ruimtelijke en architectonische beeldwaarde alsmede de streekhistorische en de cultuurhistorische waarde beoordeeld. Op deze wijze wordt zowel het pand als de omgeving waarin het staat beoordeeld. Het is mogelijk dat bepaalde eigenschappen zowel betrekking hebben op het pand zelf als ook op de omgeving. Dit is volgens Hûs en Hiem de reden waarom die eigenschappen onder verschillende beoordelingsaspecten kunnen terugkeren. Met deze toelichting van Hûs en Hiem heeft het college voldoende inzichtelijk gemaakt dat de gestelde dubbeltelling zich niet voordoet. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de door het college gevoerde procedure en gevolgde werkwijze onzorgvuldig zijn.
Het betoog faalt.
5. Fenner Dunlop betoogt voorts - samengevat - dat de rechtbank heeft miskend dat de panden niet van monumentale waarde zijn. De door Hûs en Hiem toegepaste beoordelingssystematiek heeft geleid tot fouten in de beoordeling van de ruimtelijke en de architectonische beeldwaarde, zoals beschreven in de rapportages van het NAM van 9 december 2013. Hierdoor zijn te veel punten aan de panden toegekend. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het college op de adviezen van Hûs en Hiem heeft mogen afgaan, aldus Fenner Dunlop.
5.1. De rechtbank heeft over het gelijkluidende betoog in beroep geoordeeld dat het college zich in navolging van Hûs en Hiem op het standpunt heeft kunnen stellen dat de panden in samenhang bezien in het oog springende gebouwen betreffen. Met betrekking tot de ligging aan de vaart is terecht rekening gehouden met het uitgraven van de vaart, nu de doorgang van dit project is gewaarborgd. Voorts heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat de waardering volgens Hûs en Hiem vooral is ontleend aan het industriële karakter en de ontstaans- en gebruiksgeschiedenis van het complex, waarbij dit complex zich kenmerkt door een samenstel van onderdelen die geleidelijk zijn toegevoegd, waarbij de verschillende onderdelen destijds alle zijn uitgevoerd op een wijze die beantwoordde aan de toen heersende mode. De rechtbank heeft op grond hiervan geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de panden onvoldoende monumentale waarde vertegenwoordigen. Fenner Dunlop heeft in hoger beroep niet onderbouwd waarom dit oordeel van de rechtbank over de monumentale waarde van de panden onjuist is. Dat het NAM de aspecten bij de ruimtelijke en architectonische beeldwaarde anders heeft gewaardeerd dan Hûs en Hiem, is daarvoor onvoldoende. Hûs en Hiem heeft in de nadere adviezen van 22 januari 2014 en 26 februari 2014 uitgebreid toegelicht waarom de rapportages van het NAM voor haar geen aanleiding zijn haar standpunt over de monumentale waarde van de panden te herzien. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college op de adviezen van Hûs en Hiem heeft mogen afgaan.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
609.